Bij een opruim in huis had ik onverwacht de doos met de kerstbeeldjes in handen. Een beetje vroeg, dacht ik, we zijn nog niet eens halfweg de advent en december is nog maar pas begonnen. Maar waarom niet, dacht ik dan. Waarom al niet uitstallen wat toch onze hoop en verwachting is? Dat Kerstmis weer wat vrede zou brengen in deze wereld geteisterd door veel onvrede? En dus, begin december, mag het toch al Kerstmis zijn bij mij in huis, in de hoop dat het mij en de bezoekers mag vervullen met de rust en de vrede waar iedere mens onverpoosd naar zoekt en verlangt.
Verwachting is ook de hoofdtoon van de lezingen van de tweede adventszondag. Die verwachting wordt wel heel verschillend uitgesproken. Bij de profeet Jesaja is het haast een droomtafereel, te mooi om waar te zijn: het lam dat huist bij de wolf, het kind dat speelt bij het hol van de adder. Woorden nochtans geschreven in een tijd dat er voor dromen en hopen weinig reden was. Jesaja ergerde zich aan de koning van Israël in die tijd. Die vertrouwde op vreemde machthebbers in plaats van een beleid van gerechtigheid te voeren. Dat is verraad in de ogen van God, vindt Jesaja. Diep ontgoocheld mijmert hij over de toekomst. Een mijmering die uitmondt in de woorden die we horen in de eerste lezing (Jesaja 11,1-10). Er zal vrede heersen. Het kwaad definitief de wereld uit. Een droom die meer is dan een droom. Het is een visie, een streefdoel. Zo moet het er aan toe gaan in deze wereld. Een oproep dus om het over een andere boeg te gooien.
De verwachtingen die Johannes de Doper uitspreekt, klinken minder zachtzinnig(Matteüs 3,1-12). De bijl ligt aan de wortel. En: iedere boom die geen goede vruchten opbrengt, wordt omgekapt. Hij roept ons op om onze kronkelwegen te verlaten. In plaats van rechte wegen te gaan, houden wij mensen van achterpoortjes en sluipweggetjes. Niet zo waar God regeert, zegt Johannes. Maar … de kracht van Gods liefde hangt af van onze wil om ze te beantwoorden. God legt ons zijn regime niet op. Hij nodigt uit, wekt onze verwachting dat het anders kan en anders moet. Dat kan niet als wij Hem, zoals de kerstbeeldjes van de stal, te lang opzij laten liggen. Gods liefde wil zichtbaar worden in een mens die zijn liefde belichaamt, gestalte geeft aan onze hoop en ons verlangen naar vrede. En daarom mag het Kind mij nu al aankijken, schuifelen de herders al stil naar voren, buigen voor het Kind. Opdat hun en onze verwachting elke dag meer en meer tot vervulling zou komen.
Jos Houthuys