Naar aanleiding van een 322ste verjaardag ...
In de verering van Jezus, Maria en de heiligen speelden relikwieën tot voor kort een heel belangrijke rol. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat onze Ninoofse abdij eveneens relikwieën heeft gekoesterd, waaronder de beroemde relikwie van de H. Cornelius, die al van vóór de stichting van de abdij (1137-1138) in Ninove aanwezig was. In reactie op de reformatie die beelden- en relikwieënverering afdeed als afgodendienst en simonie, moedigde de katholieke Kerk in de XVIIde eeuw de oude verering van Maria en de heiligen en van hun relikwieën nog aan. Dat wekte op vele plaatsen een sterk verlangen naar nieuwe relikwieën. Sommigen, zoals onze abt Kristiaan Roelofs (1638-1657), maakten er een prioriteit van om zoveel mogelijk relikwieën te verwerven. Met het geld dat hij daaraan spendeerde, had hij de nieuwe abdijkerk of een belangrijk deel daarvan kunnen bouwen. Maar omdat hij zoals iedereen het geld slechts één keer kon uitgeven, nam hij er genoegen mee om de bouw aan de nieuwe kerk te beperken tot weinig meer dan het leggen van de funderingen.
De vele relikwieën vroegen uiteraard ook om een passende behuizing. Theoretisch verdienden ze allemaal elk afzonderlijk een kostbare relikwiehouder, maar praktisch (en financieel) bleek het interessanter om een soort schatkist te laten vervaardigen waarin men de vele relikwieën kon opbergen, elk passend verpakt in een beursje, gemaakt van zijde of van een andere kostbare stof, en vergezeld van een document(je) ter identificatie of/en certificatie. Daarin verklaarden één of meerdere kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders dat dit of een ander stukje bot wel degelijk een reliek was van heilige x of y. In Ninove vervulde het zogenaamde Corneliusschrijn die functie van schatkist voor de vele relikwieën in het bezit van de abdij. Dit pronkstuk van zilver en verguld koper rond een eikenhouten kern werd op 14 september 1647 plechtig in gebruik genomen. Niet toevallig op die dag, want 14 september was in die tijd op de heiligenkalender nog officieel het feest van de HH. Martelaren Cornelius en Cyprianus. Dit patroonsfeest werd pas in 1655 naar de 16e september verlegd om plaats te ruimen voor het feest van de Kruisverheffing dat vanaf dan op de kerkelijke kalender van 14 september prijkt.
Het schrijn werd in de volgende jaren van zijn abdijgeschiedenis meer geopend dan men het zo zou verwachten. Niet alleen grote gebeurtenissen gaven daartoe aanleiding. Soms kreeg een doodzieke confrater een relikwie, in medaillon verpakt, als vertroosting op zijn ziek- en doodsbed. En ook in het borstkruis van de abt werden relikwieën ingesloten. Mogelijk gebeurde dat naar aanleiding van de installatie van abt Ferdinand De Moor op 10 april 1685, toen de kersverse prelaat met mijter, staf, gouden borstkruis en dito ring werd getooid. Natuurlijk koesterde de abt zijn kostbare bezit en toen het enkele jaren later weer eens oorlog werd met het Frankrijk van Lodewijk XIV vond hij het temidden van de gebruikelijke opvorderingen en inbeslagnames door de legers van vriend en vijand aangewezen om deze en andere kostbaarheden uit het abdijpatrimonium in veiligheid te laten brengen naar een huis in het centrum van Brussel. Een verstandige beslissing, want de hoofdstad van Brabant leek als zetel van het gouvernement de veiligste stad van het land. Maar het draaide helaas anders uit. Op 14 augustus 1695, driehonderdtweeëntwintig jaar geleden, beval de Franse maarschalk de Villeroy het centrum van Brussel te bombarderen.
Het centrum van de stad brandde uit … en meteen gingen ook de verborgen schatten van de Ninoofse abdij in de vlammen op. Het goud van het abtskruis weerstond de grote hitte, maar de ingesloten relikwie verkoolde tot as. Nu, driehonderdtweeëntwintig jaar na die ramp, is het gouden abtskruis lang verdwenen. Misschien is het nog gedragen door de opvolgers van abt De Moor. De assen van de verkoolde relicten bleven evenwel bewaard, omdat prelaat De Moor ze piëteitsvol uit de relikwiehouder haalde en ze opving op een papiertje. Dat werd dichtgevouwen en omwikkeld met een ander papier, waarop de abt in het Vlaams van zijn tijd deze woorden schreef: Asschen des HH. Reliquien, dewelcke in mijn gouwe Cruys syn geweest ve(r)brant tot Brussel. (‘Asse van de HH. Relikwieën die in mijn gouden kruis zijn verbrand te Brussel’). Het pakketje werd in het Corneliusschrijn bij de andere relikwieën gelegd. Rovers die het schrijn na de inval van de Fransen in 1794 van zijn kostbaarheden beroofden, sloegen geen acht op dit waardeloze ding… zodat het onlangs terug in het daglicht kwam bij een eerste inventarisatie van wat op heden overblijft van de relikwieschat van onze verdwenen abdij.
Jaak Peersman - 14.08.2017
Ontdek ook de andere artikels "Uit het Corneliusschrijn"