Op de Trefdag van Attent op 16 november 2018 legde Niek Everts van 't Vlot - Straatpastoraat in Antwerpen een band tussen presentiewerk en de zaligsprekingen. Daarna gingen de deelnemers zelf aan de slag met zaligsprekingen om er, ieder vanuit de eigen realiteit verder op te reflecteren en kernideeën samen te brengen.
Gelukkig die arm van geest zijn, want hun behoort het koninkrijk der hemelen
Op 3 november was ik in Heusden Zolder op een tentoonstelling van Artikel 27: ‘A free state of mind’. Wat me bijzonder aangreep was een installatie van beeldend kunstenaar Eddy Gregoor uit Maasmechelen. Een menselijke figuur die op een trapladder klimt. Uit zijn hoofd komt een gleuf waar een heleboel sleutels uit schuiven. Een bevrijding van alle hersenkronkels die onszelf op slot zetten? Is dat arm van geest worden?
Ik ben er van overtuigd dat ‘arm van geest zijn’ dé basisgrondhouding van Presentie is. De grondhouding waarmee het presentieavontuur begint. Zonder deze grondhouding kan er geen sprake zijn van presentie. Andries Baart spreekt van het opschorten van de eigen leefwereld, het opschorten van het eigen referentiekader. Om zo, met een open vizier, de ander tegemoet te treden en de leefwereld van de ander te ervaren: met open ogen, oren, handen,… alle zintuigen open. De pure exposure in de wereld van de ander…de wereld van de mens in de marge, de mens die door Baart sociaal overbodig wordt genoemd. De banneling. In de middeleeuwen werd de banneling vaak als een wolf gezien. De essentiële vraag is: durf ik de wolf zomaar in de ogen te kijken? Zonder angst, zonder de overtuiging dat het beest me gaat verslinden?
Vrijwilligers en stagiairs krijgen van mij in ’t Vlot ook vaak die opdracht. Zich oefenen om zich met een volledig open vizier onder te dompelen in de leefwereld van de bezoekers. En ik blijf het mezelf ook voortdurend opleggen: Arm van geest, met een volledig open mind, de straatbewoners tegemoet treden. Zonder enig oordeel, zonder eigen verhaal. Zonder eigen programma.
Om dan achteraf de vraag te stellen: wat heb ik waargenomen, wat heb ik daarbij gevoeld, en pas daarna: wat heb ik daarbij gedacht. Want als ik begin met denken, dan heb ik niet waargenomen. Mijn eigen gevoelens en gedachten in de ontmoeting met de banneling, brengen mijn eigen strijdtoneel naar boven. De wolf in mezelf. Durf ik de wolf in mezelf opdiepen en in de ogen kijken? Durf ik mijn eigen kwetsuren op te diepen? Hoe meer ik me bewust wordt van mijn eigen kwetsuren, hoe meer ik er mee aan de slag kan. Tot ze niet meer tussen mij en de ander instaan zodat ik met een grotere vrijheid, een meer open geest de ander tegemoet kan treden.
Of zoals het beeld van Eddy Gregoor zegt: De man zonder sleutels in zijn hoofd is bovenop een ladder geklommen. Het overstijgende tegemoet. Mijn dagelijkse oefening in presentie begint vaak met een meditatie oefening, een gebed, een Bijbel lezing, het zoeken naar mijn innerlijke rust, … ze brengen me vaak in de juiste geestelijke houding om de dag te beginnen. Vermits we met ons gezin midden in de stad wonen, en er een inloopcentrum is midden in onze straat, kom ik de straatbewoners vaak al tegen zodra ik de deur uit stap. Als ik dan in de innerlijke houding ben, arm van geest, dan zijn de eerste ontmoetingen van de dag meestal al vreugdevol.
Gelukkig die zachtmoedig zijn, want zij zullen het land erven.
Salim, de Palestijnse man waarover ik in het begin van deze lezing vertelde, hij is voor mij een voorbeeld van zachtmoedigheid. Hij is niemand in de wereld, meer dan sociaal overbodig, hij mag niet meedoen. Er is voor hem nergens een bed voor de nacht. Ook in ’t Vlot kunnen we hem dat niet bieden. En toch reageert net hij niet verslagen of gefrustreerd. Hij praat over goedheid en wenst ons vrede. Hij legt zijn vertrouwen bij God. Zachtmoedigheid en innerlijke armoede liggen heel dicht bij elkaar.
Gelukkig die verdriet hebben, want zij zullen getroost worden
Menige stoere bink zag ik in ’t Vlot al met tranen in de ogen. ’t Vlot is zo een plaats van troost, zei een collega me ooit. Ik herinner me Mohamed (een man die opgegroeid is in het Franse Lille, maar intussen gerepatrieerd naar Casablanca, waar hij nog steeds dakloos is)… Maar als hij zijn hart kwam luchten was het menens. Een bulderend kanon van frustratie en verdriet en gebrokenheid. En tussen het gebulder door tegen mij: “merci d’exister, parce que tu peux me calmer”. Rustig bij hem blijven en luisteren, meer kon ik niet doen. Voor hem een balsem op zijn wonden. Beter zo’n uitlaatklep hier binnen, dan buiten op straat, dacht ik dan. Want anders riskeert hij weer opgepakt te worden en naar de cel op de Luchtbal gevoerd te worden. Om er op het uur dat er geen trams en bussen meer rijden gelost te worden.
Als presentiewerker kleeft die wereld van verdriet en gebrokenheid en onmacht aan je, je kan er niet buiten. Je staat heel vaak oog in oog met het kruis en wordt gevraagd het mee op te nemen. Voorbij de hebberigheid en de wereld van de schone schijn. Je kunt niet anders dan mee in de modder te gaan staan. Je kunt niet anders dan mee verdrietig te zijn om lijden, uitsluiting, onverschilligheid. Regelmatig ook mee verdrietig zijn om het sterven. Je kan niet anders dan oprecht zoeken naar wat nog troost kan brengen. Maar net in die troost die mensen voor elkaar kunnen zijn, komt er een verbondenheid tot stand. Een weerbarstig diep gevoel van… en toch… Een nieuwe adem. Zoals er bij elke zinvolle begrafenis of elk afscheidsritueel ook een glimp van verrijzenis zichtbaar of voelbaar wordt.
Gelukkig die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden
Honger en dorst, dat is er helaas veel in een stad als Antwerpen anno 2018. Elke avond om 20u30 schuiven er nog een 80-tal mensen aan bij Broodnodig, een initiatief waarbij ervaringsdeskundigen in armoede overschotten van brood en broodjes ophalen om te herverdelen. In mijn ogen een hedendaagse vorm van broodvermenigvuldiging. Tegelijkertijd kan ik niet anders dan protesteren tegen de rijke tafels en de kruimels. Tegen een vorm van voedingsindustrie waarbij overschotten en het dumpen ervan, een evidentie geworden zijn.
Hongeren en dorsten naar gerechtigheid, dat is er intens naar smachten, intens verlangen dat gerechtigheid mag geschieden. We kunnen elk ons grote of kleine steentje hieraan bijdragen. Streven naar rechtvaardigheid. Rechtvaardigheid kan je ook omschrijven als: je oefenen in de vaardigheid om recht te doen aan elk mens. Dat is niet: voor wat hoort wat. Dat is ook niet: iedereen gelijk voor de wet. Dat is respectvol optrekken met en luisteren naar de meest kwetsbaren uit de familie, de gemeenschap, de samenleving … en zoeken hoe aan hen recht gedaan kan worden. Dat is ook: hen present stellen, voor hen opkomen op plaatsen waar beleidsbeslissingen over hen worden genomen.