1) Groepsgedicht ‘Bijeenzaam’ o.l.v. ‘Tussen De Regels’
Mag ik u kussen?
Zelfs met je mond vol. Krachtig, klein.
Als je je eenzaam voelt, zoek dan
eenheid om te delen.
Zoiets als kleine goedheid: Ik ben
bevrijd. Hier ben ik. Wie bent u?
En als ik roep, antwoord dan niet
meteen maar blijf
barmhartig. En het wordt stil.
Mag ik mij teder omarmen? De diepte
in, antwoord vinden. Wie ben ik?
Eenvoud, vreugde, onmacht. Ik ben
maar als jij mij ziet.
2) Ingediende gedichten (anoniem)
1.
Zoals ze zich voor mij ontvouwt
trek ik haar aan;
de helende, kwetsbare eenzaamheid.
Ze draagt de ander in mij uit.
In de stilte wordt ze mij vertrouwd.
2.
‘k Wil de eenzaamheid verlaten
want haar dragen kan ik niet
‘k Heb dan nood aan somtijds praten
Of jou schrijven, wat je ziet
Maar ik wil mij niet beklagen
Want ook dat gaat mij niet af
‘k Heb toch eig’lijk niets te vragen
Als ik zie wat God mij gaf
Jij, je glimlach en attentie
In de plooien van de dag
Manifest van Gods presentie
Die ik dan zacht voelen mag
Laat dan maar die eenzaamheid
Vruchtbaar wezen ’t allerhoogst
’t Is nog slechts een korte tijd
Tot aan d’ opbrengst van de oogst.
3) Brief (Marieke Maerevoet)
dagenlang heb ik getwijfeld of ik deze brief zou schrijven.
ik wou je eigenlijk nooit ontmoeten, laat staan je naam
aan mijn bestand toevoegen.
nu het er op lijkt dat je steeds vaker in de buurt verblijft
en ik je wel eens hoor als de buur van hiernaast alleen
in zijn tuintje zit en tegen ‘niemand’ praat
en omdat ik vermoed dat wij tweeën misschien samen storm
zullen trotseren of op zijn minst zware regen, kunnen we beter
elkaar al leren kennen.
als ik aan jou, jij aan mij kan wennen, zijn we nooit meer alleen.
mag ik dan, beste eenzaamheid, stilletjes hopen dat jij toch weet
hoe men tussen de regels leest.
4) Leg me geen grote woorden op (Marieke Maerevoet)
vraag niet of ik van eenzaamheid
de naam al wist eer ze me had aangetikt,
of ik al heb gehoord dat ze reeds
in het eerste schreien woont.
ook al ben ik haar met mondjesmaat
gewend geraakt, aan dit verdriet
kan ik geen woorden geven,
de vergeelde foto’s of hoe het begon,
de tuin waaruit het licht verdwijnt,
lange schaduw, lage zon
een winterbos en aan de rand
weer een boom die valt, geveld,
gewond, gebroken takken
op de grond,
op regendagen in gewone straten
vermoeden hoe achter de druppels,
achter de ramen anderen nu samen,
ik vrees haar tanden in mijn nek,
haar wolvenbeet en weet dit klinkt£
te zwaar te breed. Van –eenzaam zijn-
ken ik nog maar het spiegelbeeld.