Diaconale praktijken
Jezus ging de tempel binnen en begon de kooplui te verjagen. Hij zei tegen hen: ‘Er staat geschreven: Mijn huis zal een huis van gebed zijn, maar u hebt er een rovershol van gemaakt.’ Dagelijks gaf Hij in de tempel onderricht. De hogepriesters en de schriftgeleerden wilden Hem uit de weg ruimen, evenals de leiders van het volk. Maar ze vonden niets wat ze konden doen, want heel het volk hing aan zijn lippen (Lc. 19, 45 - 48).
Erik Borgman ontleedt het verhaal in drie tegenstellingen. - 1) De kooplui tegenover het huis van gebed. Enerzijds gaat het dus over bezitten en het zelf moeten maken en doen en anderzijds over hoopvol en vertrouwensvol verlangen. - 2) Het rovershol tegenover het onderricht door Jezus. Hier wordt stelen geplaatst tegenover geschonken worden. Jezus vertelt immers wat Hij te zeggen heeft en daarin kan je misschien wel een nieuw perspectief ontdekken. - 3) Uit de weg geruimd worden tegenover aan zijn lippen hangen.
Het risico lopen uit de weg geruimd te worden is misschien nog het belangrijkste voor diaconie, zegt Erik Borgman. “Diaconie is nooit een veilige praktijk. Stel – dat is in Nederland bijna gebeurd – dat het verboden zou zijn vluchtelingen op te vangen. Wat ga je dan doen? Het allerminste wat je kan doen, toonde paus Franciscus toen hij naar Lampedusa ging nadat daar 300 mensen verdronken waren: hij heeft er gehuild. Hij heeft niemand kunnen redden, maar het minste dat we kunnen doen is huilen om deze mensen. Het begint daarmee. Van de H. Dominicus wordt gezegd: God gaf [Dominicus] de bijzondere gave om te huilen om zondaars, vertrapten en verdrukten; hun lijden dragend in het diepste heiligdom van zijn mededogen, kwamen zijn innerlijke emoties naar buiten via de uitgang van zijn ogen (Jordanus van Saksen (1180 - 1237), Libellus de Principiis Ordinis Praedicatorum).
“Diaconale praktijk begint met verdriet en pijn. Je kan niet te snel zeggen: “Oh, het komt weer wel goed”. Iedereen weet dat wanneer je in de diaconale praktijk stoot op dingen die helemaal niet goed gaan en waar je verdrietig van bent. Deel dat verhaal, want verdriet is een bron. Als dat niet meer zo is, dan houden we ons flink en doen we net alsof we erboven staan. En dan halen we onze belangrijkste antenne weg”.
Diaconie is sacramenteel
“Als we niet willen bezitten, maar wel hoopvol en vertrouwensvol willen verlangen, dan moeten we van diaconale praktijken zien dat het symbolische praktijken zijn. Als je een arme uit de armoede geholpen hebt, weet je dat er nog zoveel armen zijn. Maar door iemand concreet te hebben geholpen, hebben we een andere visie op armoede laten zien. We hebben nog andere symbolische praktijken, bijvoorbeeld: de vredeswens in de eucharistie, want we sluiten een vrede waarvan we weten dat die onmogelijk is.”
Diaconie doet altijd iets dat groter is dan zichzelf. Diaconie is: als het ware een sacrament, dat wil zeggen een teken en een instrument voor de innige vereniging met God en de eenheid van het menselijk geslacht’, niet als een sociaal-maatschappelijk project” (LG, 1). “Dit betekent dat we beseffen dat we niet alle armen kunnen voeden, maar wel laten zien dat eigenlijk alle armen voedsel moeten hebben en dat we dat doen door concreet armen te voeden. Dat is geen relativering en het is geen mislukking dat we niet alle armen kunnen voeden, omdat we het perspectief levend houden dat dit ons eigenlijk te doen staat. Dat is hoopvol verlangen en blijven verlangen”.
“Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de klimaatverandering. Als je de hele tijd blijft nadenken over het grote doel ‘de CO2-uitstoot naar beneden halen’, is er altijd wel iemand die zegt dat je inspanningen eigenlijk geen bal uitmaken. Maar ook hier tonen we dat het niet gaat om het probleem oplossen, maar dat je toont dat een andere houding mogelijk is”.
Gekwetstheid
Ik wil een arme Kerk voor de armen. Zij hebben ons veel te leren. Behalve dat zij deel hebben aan de sensus fidei, kennen zij met hun eigen lijden de lijdende Christus. Het is noodzakelijk dat wij ons allen door hen laten evangeliseren en ze niet dwingen om naar onze visie goede mensen te worden (Paus Franciscus, EG 197).
In dit citaat wordt “Zij hebben ons veel te leren” vaak overgeslagen, beklemtoont Erik Borgman. “Het gaat er om dat in plaats van dat wij denken dat we de armen moeten helpen of de natuur moeten helpen, wij moeten leren van de armen en van de natuur. Dat is voor de diaconale praktijken buitengewoon moeilijk, want voor het weet gaat het toch weer over de vraag: hoe helpen wij hen. Maar de armen begrijpen heel goed wat er aan de hand is. Wij niet. Daarom is het moeilijk om in de feitelijke diaconale praktijken vrij te komen van het perspectief “als jullie nou wat meer geleken op ons, dan zou het al een stuk beter gaan” en om werkelijk te willen leren van de ander”.
Diaconale praktijken worstelen er vaak mee dat ze niet gezien worden, dat hun bijdrage niet ernstig wordt genomen. Behalve als bijvoorbeeld de gemeente vrijwilligers nodig heeft en te rade gaat bij kerken. Voor je het weet zeg je dan: zie je wel, we zijn wel belangrijk. Maar dan neem je het perspectief over van de gemeente en hou je je niet aan je eigen pad, namelijk dat je iets van belang doet omdat we een verhaal vertellen en daarin zijn we kwetsbaar. Gelukkig zijn jullie, als ze jullie uitschelden en vervolgen en je van allerlei kwaad betichten vanwege Mij. Wees blij en juich, want in de hemel wacht jullie een rijke beloning. Zo hebben ze immers de profeten vóór jullie vervolgd (Mt. 5, 12).
Waarom zijn we zo bang om iets te doen waarvoor niet iedereen staat te applaudisseren? De burgerlijke gemeente heeft een eigen doel, bijvoorbeeld mensen niet op straat laten liggen om sociale onrust te voorkomen. Maar dat is niet ons doel. Ons doel is opkomen voor een waardig bestaan. Dat vasthouden is van groot belang. “Er zit in diaconale vragen iets diep tragisch, want we willen dat alle armen voedsel hebben, dat oorlogen ophouden. Onze geschiedenis is een gebroken geschiedenis en zal dat blijven. We mogen ons er niet bij neerleggen, maar we kunnen het ook niet zomaar veranderen. Wel moeten we doen wat we kunnen. Dat is de tragiek waarin we moeten blijven staan. Kunnen we de verschrikkelijkheid uithouden? Kunnen we Jezus daarin volgen? Als we daar instaan, dan kunnen we misschien iets doen. Maar we kunnen dat in ieder geval niet gewoon overslaan”. Uiteindelijk geldt voor de diaconie: Wie zijn leven wil redden, zal het verliezen, en wie zijn leven verliest omwille van de Blijde Boodschap, zal het redden (Mc 8, 35; vgl. Mt 10,39; 16,25; Lc. 9,24; 17,33; Joh. 12,25).
“Ook voor de diaconie geldt dat wij telkens zullen moeten uitvinden wat nu uiteindelijk moet gedaan worden. Telkens weer en in zekere zin van nul af aan. Als we alleen maar kunnen wat we denken dat we kunnen, zijn we reddeloos verloren. We moeten het ‘onmogelijke’ doen en daar zouden we goed in moeten zijn, want dat doen we elke keer. Als wij op die manier bondgenoten kunnen worden van degenen die er nu uitvallen, en waarvan we zien dat zij al lang bezig zijn om iets te veranderen, in eerste instantie in hun eigen leven, vervolgens in hun omgeving en als wij daar aan kunnen meedoen, dan hebben wij ook weer perspectief.”
“Als de Blijde Boodschap niet aankomt en niet tot antwoord leidt, als we niet ingaan op dingen waar we niet aan kunnen ontkomen, ook al denken we eventjes dat het toch prettiger zou zijn als dat wel zou kunnen, dan is de kerk uiteindelijk net zoals de samenleving dood. Ook in de kerk denken we in termen van resultaten en in “we moeten dit en dan dat”. Dat is meedoen met de moderne samenleving. Ook hebben wij in ons hoofd een soort van tweedeling: enerzijds de dingen die betekenisvol zijn en die eigenlijk zouden moeten geburen en anderzijds de dingen waarvan we leven. Zolang we dit opdeling niet opheffen, blijft het altijd “mooi gezegd”. Of we doen mee met het ontkennen van fundamentele problemen: “zo erg is het toch niet?” Of: “zo is het altijd geweest”. Geloof wordt vaak gezien als iets moois, als idealen, iets wat je zal doen als je er tijd voor hebt, maar we denken niet dat we ervan kunnen leven. Daar is zelfs Onze Lieve Heer niet tegen opgewassen.
Hier is werk te doen, om naar iets anders te luisteren dan naar de stem die zegt: “het kan toch niet”. Het is uiteindelijk ook een wilsbesluit.
Redacteur: Rita Boeren
PPT van Erik Borgman: klik hier (pdf-bestand)