“De eerste optie is assimilatie. Deze optie gaat tegen de wetenschappelijke consensus in, maar wordt door beleidsmakers toch nog genomen. Assimilatie, een woord met een zware geschiedenis, wordt dan gekozen omdat men meent dat de enige manier om solidariteit te onderhouden bestaat uit het verlagen van de diversiteit. Het zet mensen onder druk om één te worden, om verschillen weg te werken. Het duwt naar gelijke waarden en normen en heeft een uitsluitende werking. Alleen is dit geen optie meer, als er geen culturele meerderheid meer is. In Brussel heeft 70% van de mensen een migratie-achtergrond. De resterende 30% zijn Vlamingen en Franstaligen. Wie is daar de culturele meerderheid? Op politiek niveau functioneert dat nog, maar het is volstrekt onduidelijk wie de culturele meerderheid is.”
Plaatsen met superdiversiteit
“Een tweede optie (de Amerikaanse) is: onderhandelen en discussiëren tot er opnieuw gemeenschappelijke grond gevonden is, een nieuw “wij”. Deze optie werkt meer insluitend, omdat je een aantal culturele verschillen kan aanvaarden, terwijl een aantal andere verschillen niet kunnen. De voorbije 40 jaar zijn niets anders geweest dan een lang onderhandelingsproces. Op de lange termijn is dit een goede optie. Wel stelt het de vraag: moeten we wachten tot we ergens ooit gedeelde grond gevonden hebben? Kunnen we nu al iets doen? Dat is een goede optie, op de lange termijn. Maar dat stelt wel de vraag: wat moeten we dan nu doen? Moeten we wachten tot we ergens ooit gedeelde grond gevonden hebben? Dat zal nog wel wat decennia duren en bovendien komen er nieuwe groepen bij, waardoor het proces opnieuw moet beginnen.”
“Wat is er hier en nu mogelijk? Wat is de minimale gedeelde grond, waarvoor mensen toch verantwoordelijk willen zijn? Die gedeelde grond is er, heel laagdrempelig: de plaats waar mensen wonen, werken, vrije tijd beleven, onderwijs volgen,… Dat is de derde optie. Als we het op die plaatsen aangenaam willen maken voor elkaar, delen we dan ook de verantwoordelijkheid? Als dat gebeurt, kunnen dan ook vormen van solidariteit in diversiteit ontstaan? Met andere woorden: kan er op die minimaal gedeelde plaatsen een soort van nieuwe lotsverbondenheid en loyauteit ontstaan, die overslaat naar de groep en naar bredere solidariteit? Het onderzoeksteam is op 31 plaatsen gaan kijken of het werkt. En we hebben vastgesteld dat het werkt, onder bepaalde voorwaarden”.
Mater Dei
Mater Dei, een katholieke school in Leuven, zag op 10 -15 jaar tijd heel wat kinderen met een migratieachtergrond binnen komen in de school. Wat gebeurt er in eerste instantie? Dat het niet gaat. Directie en leerkrachten verzuchten: we krijgen de leerlingen niet meer op het niveau dat het vroeger was, we krijgen ze niet meer doorgestroomd naar asorichtingen, … En ze probeerden me de beste bedoeling dat doel toch te bereiken. Maar de leerlingen die ze nu hebben, starten gewoonweg niet met dezelfde bagage. Het is dus veel moeilijker werken. En dan krijg je veel uitval en mensen die teleurgesteld geraken. Op een bepaald moment kwam er een nieuwe directeur, die vond dat de school opnieuw de samenleving rond de school moest herontdekken. Hij wilde op alle mogelijke manieren de samenleving die ’s morgens de school binnenkomt en ’s avonds weer verlaat, leren kennen en er banden mee smeden, om het gemeenschappelijk schoolproject – solidariteit – opnieuw te gaan maken. Hij deed dat met heel eenvoudige dingen. Hij stond iedere morgen aan de schoolpoort om praatjes te slaan. En na schoolvergaderingen gingen de leerkrachten iets drinken in de buurt, in een café waar ze anders niet naar toe zouden gaan, omdat er andere mensen zitten. Dat allemaal om de buurt te leren kennen en relaties te maken met organisaties uit de buurt. Zo bleken veel kinderen naar het buurtcentrum te gaan voor huiswerkklasjes. Er ontstond samenwerking. Diversiteit werd in de klassen ook gezien als een rijkdom. De dag starten met een ronde gesprek brengt binnen wat de scholieren bezig houdt. Als er ergens een tornado of ramp is gebeurd, kan die leerling dat inbrengen. Dat is dan waardevolle kennis om in gesprek te hebben. De aanpak is gelukt, zij het dat de directeur op een bepaald moment in burn-out is gegaan. Maar de school is er in geslaagd om een nieuw soort schoolgemeenschap te vormen, met solidariteitsbanden waren, deze keer over culturele grenzen heen.
Chiro in de stad
Jeugdbeweging stoelt op een zeer traditioneel solidariteitsmodel. Het gaat om jongeren die zich iedere week vrijwillig inzetten om met anderen jongeren en kinderen te gaan spelen en er voor te zorgen. De ouders voeren kinderen naar een kamp of activiteit en dragen bij via etentjes en acties. Ook zij steken er op alle mogelijke manieren ook tijd in. Ook de buurt is vaak bereid om iets te kopen, of om iets te doen om de jeugdbeweging te ondersteunen. Jeugdbewegingen zijn erg populair, maar op het vlak van diversiteit doen ze het eigenlijk helemaal niet goed. Eigenlijk is er het jeugdwelzijnswerk ontstaan omdat jeugdbewegingen er niet in slaagden om kansarmen en kinderen uit diversiteit te betrekken. Zo is een aparte sector gegroeid.
Chiro is een jeugdbeweging die er toch het meest aan heeft proberen te verhelpen. Ze wilden in Molenbeek, een van de meest diverse en arme wijken in België, gaan we proberen een nieuwe Chiro op te starten, door jongeren te begeleiden om begeleider of monitor te worden. Chiro slaagde er in een aantal Marokkaanse meisjes te rekruteren. Zij hebben geen verleden met Chiro gemeen, ook hun ouders niet. Ze leerden het jeugdbewegingsmodel kennen, met de bedoeling dat ze daarna verspreid zouden worden om de groep meer divers te maken. In het begeleidingsjaar werd het jeugdbewegingsmodel ook herdacht. Een aantal zaken bleek voor de meisjes niet zo goed te werken.
Een aantal zaken moest ook worden besproken: bv. past een hoofddoek bij een uniform? Is dat uniform nodig? Moeten we iedere zaterdag of zondag samenkomen, of mogen mensen ook een keer overslaan? Kunnen we dat op een ander moment samenkomen? Al dat soort dingen werd besproken en herdacht. De belangrijkste discussies waren niet: alcohol op kamp, hoofddoek of niet, halal of niet, maar wel: de inzet van professionals. De meisjes brachten in dat leider/monitor zijn bij hen niet zo gemakkelijk was, omdat de kinderen die komen kansarm zijn, of kinderen zijn met oorlogstrauma's, of waar het thuis niet goed gaat. In zo’n context kan je als leider niet anders dan aan maatschappelijk werk doen. Je moet de maatschappij kennen en maatschappelijke problemen oplossen in die Chiro werking. Dat vraagt teveel van gewoon vrijwilligerswerk. Daarom vroegen ze professionals om de werking mee te ondersteunen. Dat bleek volstrekt onbespreekbaar. Dat maakt tot vandaag jeugdbeweging zeer moeilijk toegankelijk voor mensen met een migratieachtergrond. Het jeugdwelzijnswerk is dat wel. Maar je krijgt daardoor een scheiding tussen twee jeugdwerkingen en in de jeugdbeweging vandaag zie je jammer genoeg weinig solidariteit over culturele grenzen heen.
Stijn Oosterlynck rondt zijn verhaal af. “Dat project is ondertussen 2 jaar afgelopen. We hebben gemerkt dat we geen goed antwoord hebben op religieuze vormen van solidariteit, hoewel we religie vandaag in onze steden – waar religie het eerst achteruit is gegaan – opnieuw de samenleving zien binnenkomen, omwille van de migratie. Daarom hebben we nu een nieuw project dat hopelijk binnenkort kan opstarten over religieus gemotiveerde vormen van solidariteit.”
Vanuit het publiek werd stevig doorgevraagd. Vooreerst bij de sociale zekerheid - de welvaartstaat - en de mogelijkheden om de legitimiteit ervan opnieuw te verhogen, door de vorm te vernieuwen.
Stijn Oosterlynck antwoordt dat het verhogen van de bereidheid tot solidariteit in diversiteit, door het onderzoeksteam indirect wordt gegeven, dus niet rechtstreeks ingrijpt op de welvaartstaat. De welvaartstaat verliest ook niet aan legitimiteit, waar wel aan legitimiteit om te delen met mensen met migratieachtergrond. Dat blijkt uit discussies over OCMW, sociale huisvesting,... Op dit moment vertrouwen wij de welvaartstaat, omdat we denken dat we weten wie de andere is, waarmee we delen. Er zit een gemeenschapsidee onder. Wij werken indirect aan die gemeenschapsvorming, om de welvaartstaat op lange termijn houdbaar te houden. Nu zijn we solidair met 10-11 miljoen andere Belgen. We kunnen die niet allemaal ontmoeten, maar toch hebben we daar een beeld van, een voorstelling, die de multidiversiteit echter niet insluit. Daarom willen we werken aan die gemeenschapsverbeelding, zodat we het normaal vinden dat er in de gemeenschap ook mensen zitten met een andere culturele achtergrond. En die verbeelding kan worden aangepast op de plaatsen waar mensen actief zijn. Dat blijkt uit het onderzoek. En we speculeren dat deze aanpak effect zal hebben op langere termijn zodat een meer diverse welvaartstaat aanvaardbaar wordt. Overigens is onze welvaartstaat ook heel lokaal begonnen, met een stakingskas in een café, lokale armenzorg, lokale huisvestingsmaatschappijen,… Zo kan solidariteit in diversiteit ook lokaal echt tot stand komen en zich verder zetten in grotere structuren.
Kunnen de cirkels van We have the Choice ook een antwoord zijn op superdiversiteit, omdat mensen daar zich met elkaar verbonden voelen, van mens tot mens, boven achtergronden en culturele waarden en normen heen?
Stijn Oosterlynck plaatst het initiatief in de vier bronnen van solidariteit volgens de sociologie. “Eerste bron is de onderlinge afhankelijkheid, die ontstaat naarmate een samenleving complexer wordt. We zijn niet meer allemaal landbouwer, maar hebben heel veel soorten jobs. Maar die kan je alleen maar doen, als je beroep doet op anderen. Ik kan hier een lezing geven, omdat er andere mensen mijn kinderen opvangen, bijvoorbeeld. Ook al hebben we allemaal andere ervaringen in het leven, dat we anderen nodig hebben om iets te kunnen doen, ons als individu te ontwikkelen, dat houdt ons samen. De tweede bron zijn de seculiere waarden en normen. Ook die houden ons samen. Maar daar is het al minder zeker van dat dit vandaag nog zo is. De derde bron is sociale strijd. Mensen die zich samen ergens voor inzetten, ontwikkelen echt solidariteit. Verzet tegen het kappen van een bos bijvoorbeeld. Of ook mensen in armoedesituatie die samen opkomen voor hun rechten.”
“De vierde bron is de ontmoeting. Ik denk dat de cirkels daarin passen. Mensen die elkaar ontmoeten en elkaars verhaal leren kennen, krijgen sympathie voor elkaar en dat is een bron voor solidariteit. Ik heb er niets op tegen. Maar deze bron heeft zijn beperkingen. Voor deze ontmoetingen moet je mensen gaan overtuigen, ze moeten er tijd voor maken. Je moet er al in geloven, zin in hebben. Er zullen veel mensen zijn die er het nut niet van inzien. Dus maak je met ontmoeting al een sterke selectie.
De onderlinge afhankelijkheid is een veel sterkere bron om solidariteit te ontwikkelen. Afhankelijkheid geeft namelijk een reden aan de ontmoeting tussen mensen. De meest succesvolle multiculturele ontmoetingen in onze samenleving zijn de ontmoetingen die niet zo bedoeld zijn. De Kringloopwinkel is daar een zeer geslaagd voorbeeld van. Je vindt er alle slag van mensen samen. En ze zijn er omdat ze een reden hebben om er te zijn.
De tip die hieruit volgt is: als je ontmoeting organiseert, probeer dan een reden te vinden voor de ontmoeting. Maak van diversiteit niet de inzet van de ontmoeting, want dan ga je al heel wat mensen moeilijk tot bij jou krijgen. Probeer iets te vinden waar mensen dingen kunnen doen. Rommelmarkten hebben geen diversiteitscoördinatoren, maar het lukt wel om daar met een heel diverse groep te zijn. Ook stadslandbouw en volkstuintjes werken goed. In de marge van de activiteit ontmoeten mensen elkaar. Wanneer mensen ergens zijn met een reden, krijg je gemakkelijker gesprekken en interculturele ontmoetingen. En ze zijn ook veel minder geladen.
Hoe kan een Chiro waarvan enkel de leiding geen migratieachtergrond heeft Christus Koning vieren?
“Het is heel belangrijk om te gaan onderhandelen. Die bereidheid moet je hebben. Je moet zoeken naar het gedeeld project. Wat de meisjes uit het onderzoek geleerd hebben aan de Chiro is: je spreekt best geen algemene regels af. Er zijn ook moslims die geen hoofddoek dragen of voor wie alcohol geen probleem is. Vaak maakt men intern algemene regels en dan kan je als reactie krijgen: dat hoeft niet voor ons, die kerstboom mag daar perfect staan. Je moet dus keer op keer onderhandelen. En dat wil niet zeggen: iemand vraagt het en dus krijgt het. Het gaat om een gesprek waarbij je probeert te achterhalen: wat ligt gevoelig, wat niet? Het kan ook gaan om een kernwaarde, die je niet wil veranderen. Dat is ook legitiem. Er is immers vrijheid van vereniging. Maar dat betekent wel dat een deel van de samenleving daar niet op kan ingaan. Mijn advies is: bekijk wat er leeft onder de groep. En wees bereid om de wijk, met zijn veranderde context, tegemoet te gaan. Je moet willen weten wat die samenleving in de omgeving is, en dan zien hoe je daar zo goed mogelijk bij kan aansluiten.
Als ik een nieuwe vrijwilligersgroep wil maken die superdiversiteit in zich kan dragen, hoe pak ik dat best aan?
Solidariteit onder mensen die elkaar als gelijken zien, gaat vrij spontaan. Wanneer je solidariteit wil bekomen tussen groepen die elkaar niet als gelijken zien, dan stel je vast dat je bijna altijd mensen nodig hebt, die zich daar specifiek op richten, en die bijzonder competent zijn om daar mee om te gaan. We hebben dat ook gemerkt in fabrieken. Aan de band van Tower Automotive in Gent werken mensen van meer dan 70 nationaliteiten. De vakbond speelt er een heel belangrijke rol. De vakbondsafgevaardigden doen ook veel meer dan enkel helpen bij problemen met sociale wetgeving. De vakbondsmensen gingen ook naar begrafenissen, vulden papieren in voor mensen, herstelden dingen,… Dat was eigenlijk een soort pastorale zorg. Ze zegden dan ook: “Dat is mijn groep en als ik die wil leren kennen, dan moet ik die nabij zijn.” Dat maakte ook dat er veel vertrouwen in hen was, waardoor conflicten heel snel konden worden ontmijnd. En zo zal als je een nieuwe vrijwilligersgroep wil starten ook jouw rol cruciaal zijn.
Het start en loopt niet vanzelf. Dat advies hebben we ook aan het beleid gegeven. Om diversiteit te ontwikkelen moet veel meer worden ingezet op het ondersteunen van interculturele competenties in het verenigingsleven. Iedere buurt kan vrijwilligers gebruiken die goed weten hoe daarmee om te gaan en die kunnen inschatten: wat is hier vandaag nodig?”
Redactie: Rita Boeren