Zomaar een dag
Ze rilt. Het kan nog bar koud zijn in maart.
We zitten even op een bankje, na een stevige wandeling langs de Leie. De takken van knotwilgen en esdoorns zijn nog naakt, maar aan de bodem en in het struikgewas kriebelt de lichtgroene lente.
‘Loslaten, he’, zucht ze.
‘Loslaten’, beaam ik met een even diepe zucht, ‘Altijd opnieuw loslaten. En het blijft moeilijk.’
Het water van de Leie stroomt verder, net als onze opgroeiende kinderen, in een richting waar wij hoegenaamd niets meer over te zeggen hebben. We zitten alleen maar aan de oever, twee moedeloze moeders, en kijken toe.
Het is de Goede Week. Je zou het ook de Loslaat Week kunnen noemen. Wat moesten de volgelingen van Jezus toen veel loslaten: het dagelijks samenzijn met die Ene voor wie ze zowat alles in hun leven hadden opgegeven, hun hoop en dromen, hun zekerheden, hun kijk op geloof en de wereld. En die loslaat-oefening stopte niet met Pasen. Want in de 40 dagen die op Pasen volgden, moesten ze alle beelden die ze van Jezus hadden loslaten, en Hem op zoveel nieuwe manieren leren kennen: als een tuinman, een medereiziger, een vriend in de ochtend aan het meer, …
Hun hoofden en harten moesten zich zo erg rekken en strekken dat het pijn moet gedaan hebben. En dat stopte niet totdat hij écht wegging en in de hemel werd opgenomen.
Hemelvaart. Over loslaten gesproken.
Mijn gedachten kabbelen verder naar het vervolg van het verhaal. Het vuur van Pinksteren, de verbondenheid van de eerste kerk, de vreugde van het nieuwe. Wie had dat durven denken bij al dat loslaten?
Ik zoek woorden om hierover iets te zeggen aan mijn droevige vriendin, maar ze is me voor.
‘Het wordt lente’, zegt ze.
‘Mja, in de struiken wel. Maar de bomen zijn nog kaal.’
‘Ze botten al uit’, stelt ze. Er klinkt nieuwe kracht in haar stem. ‘En weet je waaraan ik opeens moest denken? Als die bomen een half jaar geleden hun bladeren niet hadden losgelaten, dan zou het nu geen lente zijn.’
De rivier stroomt verder. Het water glimlacht.
Katie