Op 1 februari 2023 verscheen in Kerk & Leven een dossier over 125 jaar Zusters van de Jacht. Zo lang was het immers geleden dat de Roeselaarse Marie-Louise De Meester een missiecongregatie stichtte onder de naam de ‘Kanunnikessen-missionarissen van Sint Augustinus’. De congregatie zorgde oorspronkelijk vooral voor jonge vrouwen en weeskinderen in India. De naam werd in 1963 gewijzigd tot ‘Missionarissen van het Onbevlekt Hart van Maria’. Nadat het hoofdhuis van de kloosterorde zich op een voormalig jachtdomein te Heverlee vestigde, ging men de kloosterzusters al snel als ‘Zusters van de Jacht’ bestempelen. Naast India gingen ook de Filippijnen, China en Congo tot hun werkterrein behoren. De bekendste Zuster van de Jacht is Jeanne Devos die in 2005 genomineerd werd voor de Nobelprijs voor de vrede.
Te Kruishoutem lieten twee jonge vrouwen zich inspireren door het missiegedachtengoed van de Zusters van de Jacht. Magdalena Alluyn (Kruishoutem 24/6/1909 – Heverlee 3/11/1996) was als missiezuster meer dan 50 jaar actief in China en de Filippijnen. In een driedelige artikelenreeks willen we echter vooral een beeld schetsen van het missionaire leven van Germaine Cnockaert die zich eveneens meer dan 50 jaar met hart en ziel inzette om het leven dan de allerarmsten aan de andere kant van de wereldbol te verbeteren, zowel op materieel als op geestelijk vlak. We baseren ons daarvoor op een artikel dat verscheen in jaarboek 2014 van de Geschied- en Heemkundige Kring Hultheim. Belangrijke bron voor dat artikel is een verzameling brieven geschreven door Germaine naar het thuisfront. Daardoor kunnen we haar geregeld zelf aan het woord laten.
Germaine Cnockaert werd op 20 mei 1908 geboren in de Stokstraat te Kruishoutem als jongste in een gezin met acht kinderen. Na een onopvallende jeugd nam ze op 20-jarige leeftijd het besluit haar leven te wijden aan de missies. Ze trad in 1928 in bij de Zusters van de Jacht te Heverlee. Na een driejarige opleiding legde ze er in 1931 haar kloostergeloften af onder de kloosternaam ‘Maria Renata’. In de overtuiging dat ze nooit meer naar België zou terugkeren, vertrok ze enkele weken later met een groot vrachtschip naar Kiangan, een Godvergeten plaatsje in de Filippijnen. Ze kwam er terecht in een pas gesticht klooster en maakte er deel uit van een groepje van vijf kloosterzusters.
De eerste periode: 1931 – 1965
De Filippijnse missiezusters hadden één doel: de kerk helpen stichten, verstevigen en uitbreiden. De middelen daartoe waren o.a. onderwijs met bijhorend godsdienstonderricht, maatschappelijk dienstbetoon, aanbieden van medische zorg in het dispensarium en ziekenbezoek.
Typisch voor de zusters was dat zij voor hun maatschappelijk dienstbetoon ook de ver afgelegen gehuchten (barios) bezochten, slechts bereikbaar na urenlang stappen. Ter plaatse aangekomen, zorgde de zuster voor godsdienstles voor de kinderen, bezocht ze zieken en diende ze medicijnen toe. Soms deelde ze ook kleren uit. De eerste missiezusters in Kiangan, waaronder Zuster Renata, hadden het niet onder de markt. Vooreerst moesten ze gewoon worden aan het klimaat en de levenswijze van de bevolking. Vervolgens was het niet eenvoudig de kinderen naar school te krijgen. Het contrast tussen vrij rondlopen in de natuur en stil zitten op de schoolbanken was immers immens. De aanhoudende inzet van de zusters gaf na enkele jaren echter prachtige resultaten. Het schooltje groeide uit tot een grote school en de kerk zat op zondag nokvol, frequent met mensen uit de barios, die schamel gekleed waren.
Aan deze zware maar succesvolle beginperiode kwam echter abrupt een einde toen Japan aan de Amerikanen de oorlog verklaarde en op 8 december 1941 Japanse vliegtuigen de Filipijnen aanvielen. De Filipijnen stonden dan immers nog onder Amerikaans bestuur. Wanneer de Japanners op 10 februari 1942 Kiangan bereikten, werd het gemeentehuis en de missieschool in brand gestoken en ging de droom van de zusters letterlijk in vlammen op. Gelukkig konden ze de Japanners op het allerlaatste moment overtuigen het klooster zelf te sparen. Deze tegenslag was echter klein bier in vergelijking met wat zuster Renata met haar collega’s te wachten stond op het einde van de oorlog.
Kiangan werd definitief door Japan bezet in mei 1942 en de gevluchte bevolking kwam stilaan terug. Omdat de school was afgebrand, maar ook om de bezettende Japanners niet voor het hoofd te stoten, werd de missieactiviteit de volgende 3 jaren nagenoeg volledig gestaakt. De zusters hielden zich bezig met het kweken van kippen, kalkoenen, konijnen, geiten en zelfs varkens. Bovendien ontgonnen ze een stuk bos en legden ze er een plantage aan met bananen, koffie, suikerriet en fruitbomen. Ondertussen ontwikkelde zich eind 1944 een guerillaverzet door de Filippinos, gesteund door de Amerikanen, tegen de Japanners. Vele jonge mannen, ook uit Kiangan, trokken daartoe de bergen in. Ook de gewone bevolking zocht toevlucht in de bergen, de zusters bleven echter in hun klooster. Tussen de guerrilla en de bezettende Japanners hadden regelmatig vuurgevechten plaats. Vanaf februari 1945 verergerde de toestand, er kwamen veel vliegtuigen boven Kiangan en men hoorde bombardementen. Het Japanse leger naderde en ook de zusters werden verplicht hun klooster te verlaten.
Er volgde een helse tocht in onherbergzaam gebied in de gietende regen. Zo verliep de vlucht via smalle gevaarlijke paden, in slechte weersomstandigheden en dikwijls onder vuur van de Japanners. Uiteindelijk bereikten ze op 12 juli het reeds door de Amerikanen bevrijde Solano en vonden ze er onderdak bij de Hollandse zusters: ‘doodmoe, hongerig en modder van kop tot teen’. Enkele weken later mocht de overste voor het eerst het bevrijde maar nog onveilige Kiangan voor enkele uren bezoeken. Ze verklaart: ‘Kiangan was een puinhoop, in de puinen van de kerk en sacristie liggen nog half gerotte Jappen, van het klooster schiet niets over’. Op 1 september 1945 vestigden de zusters, zuster Renata incluis, zich opnieuw definitief in Kiangan. Een ooggetuigenverslag: ‘De miserie en ellende beschrijven die we daar gevonden hebben is onmogelijk. Al de mensen die we zagen, de dood op hun uitgemergeld wezen gedrukt, sommigen lagen langs de straat hun dood af te wachten, uitgeput door honger of door malaria en dysenterie. De vluchtelingen uit de barios woonden nu in onzen hof en op de plaats waar den dortoir en de gebouwen van de kinderen gestaan hadden. Twee platen zink tegen elkaar geplaatst was nu een hutje waar de zieken op elkaar gehoopt lagen. We hebben dan rap eenige vierkante meters grond gekuischt op de plaats waar vroeger ons klooster gestaan had, en de Amerikanen hebben dan onze tent gezet, zodat we ’s avonds daar konden slapen. Doch de lucht was verpest en de hele nacht hoorden wij gekerm van zieken. Gedurende de eerste 4 weken hebben wij dan, de zusters alleen, meer dan 500 stervende kindjes en enkele groote mensen gedoopt. ’t is nu oprecht opnieuw te beginnen en nog veel slechter dan een nieuwe stichting, omdat we nu eerst al het oude moeten opruimen.’
De missiepost in Kiangan kwam na de oorlog zeer spoedig weer tot volle bloei. Zuster Renata kon terug de brousse intrekken om de mensen te helpen en te bekeren.