GEZINSVIERING MET VORMELINGEN: HOMILIE 5e ZONDAG DOOR HET JAAR C - 8 en 9 FEBRUARI 2025
ROEPING VAN JESAJA EN ROEPING VAN SIMON EN ANDERE VISSERS
Beste mensen. We hoorden net twee roepingsverhalen uit de Bijbel. God en Jezus, ze hebben mensen nodig om voor hen te werken. Zou God nog steeds mensen roepen denk je? Als we om ons heen kijken, zien we alleszins nog veel mensen met noden. Denk maar aan armoede, ziekte, depressie, eenzaamheid… Ook zijn er veel mensen die nooit of bijna nooit over Jezus horen. En we weten dat geloven in Jezus gelukkig maakt. Wie zal door God geroepen worden? Misschien denk je nu: niet ik. Mijn geloof is veel te klein en ik ben ook helemaal niet perfect, ik doe veel verkeerd.
Laten we eens kijken naar de twee verhalen. Het eerste verhaal is van de profeet Jesaja. Hij droomt over God. Hij weet dat het God is, want engelen roepen luid: “Heilig is de machtige Heer!” Heel de tempel schudde ervan. Jesaja was er bang van.
Maar toch was er ook iets moois. Een klein stukje van de mantel van God bedekte heel de tempel, alsof God iedereen erin wil beschermen. Tegenover die grote machtige en goede God voelt Jesaja zich heel klein. Hij denkt “Ik kan beter zwijgen. Ik doe en ik zeg zoveel verkeerde dingen.” Hij heeft misschien kwaad achter mensen hun rug gesproken. Hij heeft misschien met mensen gespot en ze gekleineerd.
Maar dan ziet Jesaja een engel die met een tang een gloeiend kooltje uit het vuur van de tempel haalt en daarmee raakt de engel de lippen van Jesaja aan. Het vuur brandt alle verkeerde woorden weg. God vraagt: “Wie zal ik naar mijn mensen sturen? Wie kan er spreken namens mij?” “Ik”, zegt Jesaja, “U kunt mij sturen.” Het vuur heeft niet alleen de fouten weg gedaan maar heeft ook Jesaja’s hart heel enthousiast gemaakt. Dat is wat God kan.
In het evangelie, het tweede verhaal, horen we Jezus vragen aan Simon, mag ik vanuit jouw boot vertellen aan de mensen over God? Ja, dat doet Simon graag voor een leraar van God. Hij is toch klaar met vissen. Na de toespraak vraagt Jezus iets speciaals aan Simon: “Vaar naar waar het meer heel diep is en ga daar vissen.” Simon vindt het een beetje een rare vraag want ze hebben die nacht niet veel kunnen vangen. Toch doet hij het. En dan vangen ze zoveel vis. Zoveel hebben ze nog nooit opgevist. Overvloed. De netten scheuren bijna.
Dan begrijpt Simon: deze man is geen gewone leraar. Dit is een man van God en hij valt op zijn knieën: “Ik ben maar een zondig mens, ga weg van mij.” Simon vindt zichzelf niet goed genoeg. “Wees maar niet bang” zegt Jezus “Voortaan zul je mensen vangen”. Wat zou Jezus daarmee bedoelen? Jezus vangt geen mensen met een net of zet mensen gevangen. Jezus wil dat mensen weer gaan geloven in God, dat ze weer van God gaan houden. Als je van iemand houdt, dan wil je daar niet meer van weg. Daarom lijkt het op gevangen zitten. Je wil zelf niet meer weg.
Met de visvangst heeft Jezus een teken willen geven. Hij heeft willen tonen dat er heel veel mensen op zoek zijn naar God. Jezus heeft bij dat grote werk hulp nodig. Simon, die later Petrus zal heten, twijfelde niet meer. Hij en zijn vrienden vissers willen voortaan Jezus helpen.
En jullie? Wie zet zijn hart open voor God en Jezus? En wie is bereid om naar de mensen toe te gaan en over Jezus te vertellen? Heel veel mensen wachten! Zieke mensen, hoogbejaarde mensen. Heel veel kinderen willen gevormd worden, maar er zijn te weinig catechisten. Er is zoveel werk. Wees niet bang.
Parochieassistente Lucrèce