Nauwelijks hadden de drie koningen Bethlehem verlaten, of daar kwamen drie andere bezoekers. Zij waren zonder gevolg, arm en onopvallend.
- De eerste was in lompen gehuld. Hij zag er hongerig en dorstig uit, met ogen die veel lijden gezien hadden.
- De tweede ging voorover gebogen. Hij droeg ketenen aan zijn handen die, wegens de lange reis, bloedig gewond waren.
- De derde had verwarde haren, vertwijfelde ogen en keek rond alsof hij iets verloren had.
De mensen die rondom het huis stonden zeiden argwanend: “Wat komen die drie hier zoeken? … Jozef opende de deur en stelde de omstanders gerust:
”Bij dit kind is iedereen welkom, arm of rijk, gezond of ziek. Het is voor iedereen geboren!”
Wie was nu de armste, het kind in de kribbe of de drie sukkelaars? Jozef verbrak het zwijgen. Hij voelde dat hij met deze armen moest delen.
Hij nam de geschenken van de drie koningen en aan de man in lompen gaf hij het goud: ‘Ik zie dat je geld nodig hebt, koop je daarmee maar kleding en voedsel.”
Tot de tweede zei hij: “Je boeien kan ik u niet afnemen maar deze zalf zal je wonden genezen.”
En tot de derde: “Neem deze wierook, hij zal je droefheid wegnemen en je geest verfrissen.”
Maar alle drie weigerden zij de geschenken.
De eerste zei: ”Ik dank je voor dit edelmoedig gebaar, maar als iemand bij mij goud zou vinden, word ik direct als dief verdacht. Bewaar het goud voor dit kind, het zal het later nodig hebben.“
De tweede antwoordde: “Ik ben al aan mijn boeien gewend, ik ben daardoor sterk en taai geworden. Bewaar die mirre voor dit kind, als zijn handen en voeten geschonden worden, zal de zalf zijn pijn verlichten.”
Het antwoord van de derde: “Ik kom uit de wereld van de geleerden en in de woestijn van de wetenschap ben ik God verloren. Wat kan ik met wierook aanvangen? Die kan de plaats van God niet innemen."
Jozef en Maria stonden paf van deze eerlijke antwoorden. De drie bezoekers gingen naar het kind toe en zeiden: ”Jij bent niet uit de wereld van goud, wierook en mirre, zo min als wij. Jij hoort thuis in de wereld van armoede, leed en ellende. Daarom geven wij je wat wij gemeenschappelijk hebben.
De eerste nam zijn lompen en legde die in het stro en zei: “Je zult ze eens dragen als men je kleren zal afrukken en je alleen naakt zult zijn, denk dan aan mij.”
De tweede nam zijn ketens en legde die in de handen van het kind met de woorden: “Ze zullen je passen als je ouder bent, ze zullen u daarmee boeien als men je wegvoert. Denk dan aan mij.”
De derde boog zich diep over het kind en sprak: "Neem mijn twijfels en godverlatenheid. Neem ze in je mond en schreeuw ze uit als men je aan het kruis zal slaan.”
Met blijdschap in de ogen en vrede in het hart gingen de drie weg. Terug naar hun leed, zorgen, pijn en vragen. En toch, voor hen was veel, zelfs alles veranderd…
Want wie God een plaats in het eigen leven geeft, gaat langs een andere weg – en geest – naar huis, naar het leven, naar zijn/haar dierbaren, naar de gemeenschap terug… Een goede reis…
Diaken Raf