Drie retorische vragen.
Drie keer hetzelfde antwoord:
dat kan niemand!
Want vroeg of laat
komen we allemaal voor een verlies te staan,
ooit moet iedereen rouwen.
Plots dobber je dan wezenloos rond
op een eindeloze zee van verdriet.
Je bent het roer kwijt,
en je moet wel de zeilen strijken,
want alles wervelt om je heen als in een zware storm.
De golven van verdriet en angst slaan hoog om je heen.
Je hele leven lijkt te kapseizen.
Gitzwarte wolken zorgen ervoor dat het wel nacht lijkt.
Je ziet geen hand meer voor je ogen.
Dan zoek je een uitgestoken hand,
een poolster in de duisternis,
een vuurtoren,
een licht in de uitzichtloosheid van het verlies.
Zo vloeien Allerheiligen en Allerzielen in elkaar.
Want de grote namen van geliefden uit het verleden,
de zogenaamde heiligen,
verenigen zich met de namen van onze allerliefsten
die we uit handen moesten geven,
die we uit de haven van ons dagelijkse leven zagen wegvaren,
de eeuwigheid tegemoet.
De litanie van alle heiligen
wordt dan de litanie van onze allerliefsten.
Met warme zorg noemen we de namen van onze overledenen,
de parochianen die we het afgelopen jaar ten grave hebben gedragen.