24e zondag - jaar B
Zondag 15 september 2024
Lezingen
- Jes 50, 5-9a (Mijn rug bood ik aan wie mij sloegen)
- Mc 8, 27-35 (De Mensenzoon moet lijden)
Homilie
Geachte Medegelovigen,
De belijdenis van Petrus vormt een keerpunt in het openbaar leven van Jezus. Het gaat dan ook om een sleutelpassage uit het Nieuwe Testament, met name bij Marcus, het oudste en meest sobere van de bewaarde evangeliën. In de vorige hoofdstukken heeft hij uiteengezet hoe Jezus na zijn vertrek uit Nazareth al predikend rondging in Noord-Oost-Galilea en steeds meer volk aantrok. Hij genas zieken, dreef onreine geesten uit, verrichtte wonderen en koos een groep leerlingen uit, die zijn boodschap moesten uitdragen. Aldus gaf Hij mannen en vrouwen uitzicht op een nieuw bestaan, een nieuwe manier van leven, een nieuwe wereld, en dat sloeg aan. De mensen begonnen zich vragen te stellen: Wie is die man? Even was Hij zelfs de grens met Phenicië overgestoken, het huidige Libanon. Ergens in de omgeving van Tyr of Sidon werd Hij onverwachts geconfronteerd met een niet-Joodse vrouw, die dringend kwam smeken om de genezing van haar dochter. Zij was het die Hem de ogen opende voor het universeel – en niet louter Joods – karakter van zijn missie. Dankzij een studie uit Leuven staat zij bekend als de ‘Woman who changed Jesus’.
Ondertussen was Jezus’ vroegere leermeester Johannes de Doper geëxecuteerd op bevel van Herodes Antipas, de vorst van Galilea en Perea. Nu trok Hij door de Golanhoogten, grondgebied dat bestuurd werd door Antipas’ meer evenwichtige halfbroer Philippos, en bevond Hij zich in de buurt van diens hoofdstad Caesarea Philippi. Daar had het bewuste gesprek plaats tussen Jezus en Petrus.
Over Jezus deden op dat moment allerlei wilde geruchten de ronde. Sommigen meenden in Hem de ooit populaire Johannes de Doper te herkennen. Anderen dachten eerder aan Elia. Die werd beschouwd als de grootste profeet na Mozes en velen waren van mening dat hij zou terugkomen bij het einde der tijden. Ook van Johannes had men al beweerd dat hij de teruggekeerde Elia was. Verwarring alom dus. En nu stelt Jezus aan zijn leerlingen de cruciale vraag: “Maar wie zegt gij dat Ik ben?” Niet toevallig is het Petrus die als hun, en zekere zin ook als onze, woordvoerder optreedt. Het antwoord is kort en krachtig: “Gij, gij zijt de Christus.” Het hoge woord is eruit. De mist is opgeklaard.
De Mashiach of Messias, Christos in het Grieks, is, letterlijk, de ‘Gezalfde’ van God. Het gaat om een soort hemelse, quasi mythische persoon, van wie de Joden sedert een paar eeuwen verwachtten dat hij zou verschijnen bij de voleinding der tijden, wat dat ook moge inhouden. Hoe men zich die figuur concreet moest voorstellen, daarover bestonden uiteenlopende meningen.
Velen dachten aan een politiek of militair leider die, desnoods met geweld, de Joden van vreemde overheersing zou bevrijden om het koningschap van David te herstellen en een soort utopisch rijk te vestigen. Anderen zagen in de Messias eerder een hogepriester. Sommigen spraken zelfs van twee personen, een koning én een priester. Alleszins zou de Messias redding en verlossing brengen. Zo begrijpen wij dat Grieken en Romeinen, die zich bij een Joodse Messias weinig konden voorstellen, Jezus vaak Sôtêr zouden noemen, d.i. ‘Redder, Verlosser’, een bijnaam die zij vanouds toekenden aan bepaalde heilsgoden en sedert een paar eeuwen ook aan hellenistische vorsten die zich als goddelijke ‘Redders’ en ‘Bevrijders’ voordeden. Ook keizer Augustus werd in zijn vriendenkring als ‘Redder van de Wereld’ opgevoerd, Mundi Servator (Propertius). Dat ‘redden’ had in de loop der jaren een gelaagde betekenis gekregen en ging zowel over politieke bevrijding als over lichamelijke, en ook geestelijke en morele genezing.
In het Boek Daniël, geschreven in de tweede eeuw v.C., werd de verwachte Messias dan weer ‘Mensenzoon’ genoemd, een titel die we Jezus herhaaldelijk, en ook hier in de Marcuspassage, op zichzelf zien toepassen. De Gezalfde, die in Jezus’ tijd als Zoon van God werd beschouwd, was tegelijkertijd ook de Mens bij uitstek.
Dat alles moeten we zien in een tijdsklimaat waarin eschatologische (= eindtijd-) verwachtingen hoog gespannen stonden, en dat niet alleen bij de Joden! Als wij Jezus dus echt willen begrijpen en navolgen, is het van het grootste belang de historische context te kennen waarin Hij en Zijn leerlingen zich hebben bewogen en te weten hoe zijzelf tegen Zijn persoon en zending aankeken. Al te vaak heeft men in de loop der eeuwen getracht Jezus vóór de eigen kar te spannen en Hem allerlei opvattingen, houdingen en karaktertrekken toe te dichten die Hij in werkelijkheid nooit heeft gehad: Jezus als feminist, Jezus als vegetariër, Jezus als Indische Wijze, Jezus als eerste communist, Jezus als moderne welzijnswerker en ga zomaar door. Nog niet zo lang geleden verscheen in Duitsland een studie met de sprekende titel: “Der verfälschte Jesus.”
Maar het is nog niet gedaan. Onmiddellijk nadat de Meester hun vermoeden heeft beaamd, komt de koude douche. “Spreek er met niemand over,” zegt Jezus. Waarschijnlijk wil hij vermijden dat mensen verkeerde verwachtingen koesteren en Hem als een soort ambitieuze revolutionair gaan zien. In de voorbije jaren hadden zich al verschillende volksmenners in die zin aangediend en er zouden er nog meer volgen, dit tot grote schade van henzelf, van hun volgelingen én van het hele volk.
En terwijl sommige leerlingen wellicht al droomden van ereplaatsen en hoge posities in een al te aards opgevat Rijk van God, zet Jezus ze terug met beide voeten op de grond: de Mensenzoon, zegt hij, zal veel te lijden hebben en door de leiders van het volk worden verworpen. Mogelijk zweefden Hem de woorden uit Jesaja 50 voor de geest, woorden die we zojuist hebben beluisterd: “Mijn rug bood ik aan wie mij sloegen, mijn wangen aan wie mij de baard uitrukten en mijn gezicht heb ik niet afgewend van wie mij smaadden en bespuwden.” Daar gaan de mooie dromen. En wanneer de impulsieve Petrus discreet begint te protesteren, maakt Jezus zich boos en wijst Hij op de wil van God, een wil waaraan niet valt te tornen. Bovendien, zegt hij, het gaat niet om mij alleen. Want wie mijn volgeling wil zijn, moet ook zelf bereid zijn, zijn kruis op te nemen. En dan volgt een van zijn typische paradoxale uitspraken: “Wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het Evangelie, zal het redden.”
Toen het evangelie van Marcus rond 70 werd opgetekend, wist men reeds voldoende wat de consequenties konden zijn van het zich bekennen tot het christendom binnen een steeds exclusiever wordend Jodendom en een wantrouwige Romeinse administratie. Enkele hoofdfiguren waren al terechtgesteld, in Jerusalem zowel als in Rome.
- in Jerusalem: de diaken Stephanos rond 36, de apostel Jacobus de Meerdere in 44, en, in 62, die andere Jacobus, de Rechtvaardige en broeder van de Heer;
- in Rome: Petrus en Paulus, ter dood gebracht rond het midden van de jaren 60. Bovendien was naar aanleiding van de grote brand van Rome in juli 64, op aanstoken van Nero een soort pogrom uitgebroken, een vervolging die naar het woord van de Romeinse senator en geschiedschrijver Cornelius Tacitus talrijke slachtoffers had gemaakt.
Jezus was dus niet de Messias zoals de Joden het zich hadden voorgesteld. Zijn Rijk was niet van deze wereld. De bevrijding die Hij bracht was een heel andere dan die, welke lieden als Judas Iskarioth hadden verwacht. Herinner U het gesprek met Pontius Pilatus, de Romeinse prefect van Judea, enkele uren vóór zijn kruisdood, gesprek waarvan flarden terug te vinden zijn in het Johannesevangelie en die waarschijnlijk teruggaan op een authentieke getuige.
Hier had ik nog kunnen spreken over de religieuze betekenis van Jezus’ lijden en dood en het lijden van zijn volgelingen, ook al omdat daar vaak zoveel onzin over wordt verkocht door lieden die nauwelijks vertrouwd zijn met de antieke wereld, maar dat is voor een andere keer.
Alleen nog dit. Het lijden waarop Jezus in de Marcuspassage alludeert, vloeit voort uit een bewuste levenskeuze. Jezus besefte maar al te goed dat Zijn optreden door sommigen verkeerd zou worden begrepen en niet zonder gevolgen kon blijven. Hij had nog op tijd kunnen afhaken en het Sanhedrin of Pilatus naar de mond praten, maar dan zou Hij zijn ingegaan tegen de wil van zijn Vader en zijn eigen idealen. Dus bleef Hij trouw aan zijn opdracht, ook al wist Hij dat Hem, een weerspannige provinciaal zonder burgerrecht, een mensonterende kruisdood wachtte.
Op de een of andere manier is dat het lot van eenieder die weigert compromissen te sluiten wanneer essentiële waarden op het spel staan. Want is het misschien toch niet zo, Geachte Aanwezigen, dat wie zijn leven wil redden, het zal verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van de Heer en zijn Evangelie, het zal redden?
© Hans.hauben@kuleuven.be
Reacties
Om reacties te zien en te reageren op dit artikel moet je je eerst even aanmelden via het menu bovenaan. Tot gauw.