Mich 5,1-4a; Ps 80; Hebr 10,5-10; Lc 1,39-45
Goede mensen, de woorden van Elisabeth tot Maria op het einde zeggen eigenlijk alles. “Een zalige, gelukkige vrouw zijt gij, die gelooft!” In ons verhaal ontmoeten twee aanstaande moeders elkaar. Maria van Jezus, en Elisabeth van Johannes de Doper. En zoals je dat ook vandaag kan denken, is hun ontmoeting er één van grote vreugde. Elisabeth wordt vervuld van de heilige Geest en ze ‘schreeuwt’ het uit, wanneer ze Maria ziet. Er staat zelfs dat het kind ‘van blijdschap’ opspringt in haar schoot, wanneer Maria haar groet. En nadien klinkt het in Maria’s lofzang, het Magnificat: “met al mijn adem juich ik om God, mijn redder”.
De ontmoeting tussen Maria en Elisabeth is in de christelijke traditie het symbool geworden van de vreugde van het geloof. En dat blijdschap in het geloof belangrijk is, weet onze paus maar al te goed. Bijna in elk document dat paus Franciscus schrijft, verwijst hij naar vreugde. Alom bij hem zijn woorden als Gaudete, Laudato, Laetitia…
Geloof kan alleen maar echte vreugde bieden, als het ook goed is voor de mens. Dat beleven we in de tijd van Advent. We kijken vol hoop en verwachting uit naar Kerstmis, naar God die in de wereld komt om mensen vrij te maken. Maar misschien gaat het dieper, en is het in de eerste plaats andersom. Dan is Advent vooral de tijd waarin God ons zoekt. Het zijn niet wij die God overal moeten zoeken, tastend in het duister. God zelf zoekt ons. Of, in de woorden van de Nederlandse schrijver Gerard Reve, “dan denk ik dat Gij liefde zijt, en dat Gij mij zoekt zoals ik u”. Hij zoekt ons, allen samen en ieder van ons persoonlijk. En op Kerstmis zien we elkaar. Dan wordt God een kind, zodat wij kinderen van God kunnen worden.
Wat kunnen we doen, als God ons zoekt en wil vinden? Ook dat leren we van Maria. Net voor ons verhaal stemt Maria in met de boodschap van de engel, dat ze een kind zal krijgen, Jezus, de Zoon van God (1,35). Maria zegt: “Ik ben de dienares van de Heer; laat met mij gebeuren wat u gezegd hebt” (1,38). Het Griekse woord doulè betekent oorspronkelijk ‘slavin’, maar het krijgt in de Bijbel vaak een positievere betekenis. Zoals het hier staat, zou je ‘dienares’, of met nog een ouder woord ‘dienstmaagd’, als ‘assistente’ kunnen begrijpen. Maria assisteert God. Ze begrijpt heel goed wat van haar gevraagd wordt. Van beduusde vroomheid of flauwe onderdanigheid is geen sprake. Het tegendeel is waar… Ik was onlangs bij een lezing over Maria, en de professor sprak met nadruk over deze tekst: ‘Maria is een sterke vrouw, en ze weet heel goed waar ze ja op zegt.’ Dat Maria een ‘sterke vrouw’ is, laat de evangelist Lucas ons ook subtiel zien in het eerste vers van ons verhaal. Maria reist ‘met spoed naar het bergland’. Geen reis zonder risico’s in het toenmalige Palestina!
Ik kom terug bij de vraag: we moeten we doen als God ons zoekt? We kunnen zijn als Maria. Zij toont ons de grondhouding van Advent: bewust openstaan voor wat van God komt. Want Advent en Kerstmis zijn feesten van relatie. God wordt in de eerste plaats niet mens voor ons, maar met ons, Immanuël. We kunnen ons hart wel sluiten, misschien omdat we ontgoocheld zijn of moe, maar dat doen we zelf. Of we kunnen onze ogen sluiten. Maar God, Hij zoekt ons, en Hij wil ons vinden. Dat is de grote ervaring van vreugde die Maria overvalt. Het is de vreugde van Advent.
Goede mensen, laten wij ons hart in deze tijd openen voor Gods komst. En laten we tijdens Advent niet alleen hopen, verwachten, bezinnen, tot onszelf komen, maar ook, en vooral, vreugdevol zijn. Blij zijn, omdat wij God zoeken en dat Hij ons zoekt. Blij zijn, omdat dat we Gods stem mogen horen en in Zijn nabijheid mogen leven. Laat ons mensen van hoop en vreugde zijn.
David Godecharle, stafmedewerker Bijbel Bisdom Antwerpen en parochieassistent van onze Pastorale Eenheid Mozes
|
|