Vandaag en ook volgende zondag krijgen we in de eerste lezing de profeet Amos aan het woord. Als profeet was Amos een ‘late roeping’. Hij was afkomstig uit het dorp Tekoa in de buurt van Jeruzalem en hij had daar heel waarschijnlijk een bloeiend landbouwbedrijf. De Bijbel noemt hem een vijgenteler en schapenfokker. Amos was begaan met het lot van de meestal arme boerenbevolking van zijn land. Ze moesten het beste deel van hun oogst afdragen als belasting aan de koning, ze werden soms ook slachtoffer van natuurrampen zoals een sprinkhanenplaag of een grote droogte. Maar voor Amos was de grootste ramp het sociale onrecht, de groeiende kloof tussen rijk en arm. En daarom verliet hij zijn boerenbedrijf en trok door het land om het onrecht aan te klagen. Amos gaat daarbij vooral tekeer tegen de handelaars en de rijken die op schandelijke wijze hun winst vergrootten en het arme volk uitbuitten. Hij veroordeelt de ‘dienaars van de onrechtvaardige mammon’, waarover Jezus het heeft in het evangelie van vandaag.
Maar eerst vertelde Jezus een parabel over een onrechtvaardige rentmeester. Een parabel die toch wel voor problemen zorgt. Eigenlijk had ik die parabel zelfs niet moeten voorlezen dat eerste deel van het evangelie stond in ons lectionarium tussen haakjes, dus facultatief. En ook een beetje logisch dat het niet moest voorgelezen worden, want wie weet nu raad met die onrechtvaardige rentmeester die door Jezus zelfs tot voorbeeld wordt gesteld. Het tweede deel van het evangelie was veel logischer, daar moet zelfs niet over gepreekt worden, want het zijn evidente dingen. Maar dat eerste stuk is anders. Ik wil er als uitdaging toch op ingaan.
Jezus vertelt ons over een rentmeester die weet dat hij gaat ontslagen worden omdat hij gefraudeerd heeft, en die weer fraudeert om zich zo een aantal vrienden te verwerven ten koste van zijn baas. En dat wordt in het evangelie blijkbaar niet veroordeeld. Die heer laat ongestraft de schuldbrieven veranderen. Hij laat van honderd vaten olie vijftig maken, en van honderd maten tarwe tachtig. Heel gewiekst, maar zeker onverantwoord. Maar dat wordt in het evangelie niet gezegd.
Wordt die man ons nu tot voorbeeld gesteld of niet? Diegenen die ons lectionarium hebben samengesteld, wisten het blijkbaar niet zo goed, en daarom hebben ze dit stukje evangelie maar tussen haakjes gezet. Je mag het voorlezen, maar het moet niet. En toch heb ik het voorgelezen, want het behoort tot het evangelie. Het moet dus verkondigd worden, vind ik, of het nu tussen haakjes staat of niet.
Wat je in ieder geval van die rentmeester moet zeggen is: hij denkt na over zijn toekomst en hij neemt maatregelen. ‘Ik weet al wat ik ga doen’, zegt hij. Zijn denken en doen liggen op één lijn. Hij is ervan overtuigd dat zijn bestemming en zijn doel in dit leven ligt, en niet in een hiernamaals. Hij is een ‘kind van de wereld’, met Gods wereld heeft hij niets te maken. Hij zet dan ook al zijn kaarten in op dit leven.
We zien dat ook in de eerste lezing gebeuren. Voor de handelaars waar Amos over spreekt, is godsdienst een lastige bijkomstigheid. Pas wanneer de sabbat voorbij is, kunnen ze hun handel uitstallen. En de volgende stap is: de prijs verhogen en een niet geijkte weegschaal gebruiken die 900 gram als een kilo aanduidt. En weer een volgende stap is: de kleine man, die niet kan betalen, verkopen voor een handvol geld, en een arme voor een paar schoenen. Wat al die onrechtvaardigheden betreft is de profeet Amos alleszins duidelijker dan het evangelie. Hij veroordeelt die handelwijze in alle toonaarden. Maar de onrechtvaardigheden gaan gewoon door, daarin zijn die oplichters consequent. Denken en doen liggen op één lijn.
Was dat bij ons ook maar zo. Maar ja, zegt Jezus, de kinderen van deze wereld handelen met meer overleg dan de kinderen van het licht. Wij komen ’s zondags samen. Wij bidden en spreken over een wereld van vrede en gerechtigheid. Wij zeggen dat we daarin geloven, maar geloven we het ook echt?
Als ‘kinderen van het licht’ – want zo bedoelt Jezus ons – zeggen wij: de vrede van de Heer zij met u, en we antwoorden: en met uw geest. Dat wil zeggen: en ook met u. Maar menen we dat ook van harte? Of zeggen we dat maar zo? Als we het niet menen is er geen vrede tussen ons.
Als kinderen van het licht zeggen wij in het Onze Vader: vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren. Zeggen we dat alleen maar, of willen we dat ook? Als we het alleen maar zeggen, is het begrijpelijk dat wij nog met wrokgevoelens rondlopen. Maar als we het echt menen, waarom stemmen we ons doen dan niet af op ons denken en geloven? Misschien is onze liturgie veel te vrijblijvend. Want eigenlijk kun je na een zondagsviering pas zeggen: het was een mooie viering, als je op maandag hebt gedaan wat je in de zondagsviering hebt gezegd.
Er zijn heel wat dingen die wij als christen – als ‘kinderen van het licht’ – zouden willen, maar of we die dingen ook écht willen is een vraag die pas beantwoord wordt als wij het ook doen, of tenminste alles in het werk hebben gesteld om die gedachte ook ten uitvoer te brengen.
Als ‘kinderen van het licht’ worden wij opgeroepen tot eerlijkheid en betrouwbaarheid, zodat ons leven één verwijzing wordt naar onze God. Het zit niet in grootse projecten, maar doorheen de kleine dingen van elke dag. Onze geloofspraktijk is niet iets van alleen maar op zondag (of zaterdagavond), maar in de realiteit van elke dag. Mogen wij zo kinderen zijn van het licht, staande in de wereld van vandaag.
Jan Verheyen, pastoor-delen van onze pastorale eenheid Mozes