Nu de wind en de winter zich nestelen tussen de takken
(een lichtheid die pijn doet, een leegte van licht), nu verzwijgen
de dagen halsstarrig wat was en wat komt, en zo krijgen
de ijdele kraaien het laatste (gekrast) woord te pakken.
Wij reizen in boeken, ontsnappen in reizen. Wij wonen
in vluchtige huizen en sprokkelen warmte. De wijsheid
ontsnapt ons in steden en steegjes: geen heldere ijstijd
die loutert, geen laatste bericht dat de moeite komt lonen.
Zo zitten wij vaak, en bezien dan elkander, en vragen:
en wij, nu? – maar: mis niet de tafel en mis niet het glas,
noch het woordeloos woord van de vriendschap. En alles wat was
en wat is en wat worden kan, kleurt alledaagsheid van dagen
tot lichtheid van licht tussen winterse takken. Wij doen
wat gedaan moet, bewaren dit uitzicht op nieuwer seizoen.
J. Stroobants