De hoofdrol in de evangelielezingen op de tweede en derde zondagen van de Advent is, zoals steeds, weggelegd voor Johannes de Doper die Jezus aankondigt. De profeten Maleachi en Jesaja voorzegden: “Zie, ik zend mijn bode voor u uit, die voor u de weg zal banen; een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht”. Johannes nam die taak heel serieus. Hij trok de woestijn in. Gekleed in kameelhaar en een leren gordel, overleefde hij op sprinkhanen en wilde honing. Hij riep op tot bekering en doopte de mensen, die hun zonden beleden, in de Jordaan. Toch is het daarmee niet gedaan, maar begint het pas. Johannes predikt zelf: “Na mij komt die sterker is dan ik, en ik ben niet waardig te bukken en de riem van zijn sandalen los te maken. Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met de heilige Geest.” Johannes kondigt Jezus’ komst aan, de komst waarop ook wij in de Advent wachten.
De evangelielezing van de tweede zondag begint echter met een kort zinnetje waar gemakkelijk overheen gelezen wordt, maar dat ons heel veel leert. Het gaat hier over het allereerste vers van het Evangelie volgens Marcus: “Het begin van het Evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God.” Deze twaalf woorden – in het oorspronkelijke Grieks zijn het er zelfs maar acht: αρχη του ευαγγελιου ιησου χριστου υιου του θεου – zeggen eigenlijk alles. We kunnen het vers in vier delen opdelen. Ten eerste is er “Het begin”. Marcus legt hiermee de nadruk dat we met dit boek en met het leven van Jezus waar zijn boek over gaat aan het begin van een nieuw tijdperk staan, een nieuwe era voor de mensheid. Het is een nieuw begin, parallel aan het begin van Genesis, het eerste boek van de Bijbel – “In het begin schiep God de hemel en de aarde.” Ten tweede is er “het Evangelie”. Evangelie betekent in het Grieks letterlijk “goede boodschap”, “goed nieuws”, of – zoals wij het kennen –“Blijde Boodschap”. Het verhaal dat volgt in Marcus’ boek is net dat: het goede nieuws van de verlossing, een nieuw begin.
Het derde deel van de zin is “Jezus Christus”. We komen nu te weten van wie die nieuwe start en die Blijde Boodschap komen, wie ervoor verantwoordelijk is en wie ze in de wereld heeft gebracht. Dat is Jezus, de man die Johannes de Doper in de volgende verzen zal aankondigen, en over wie de rest van Marcus’ boek zal gaan. Marcus voegt echter nog een woord toe: Christus. “Christus” betekent “gezalfde” en is de Griekse vertaling van het Hebreeuwse hammashiah, Messias. Die Jezus is dus niet zomaar een man, hij is ook de langverwachte Messias, die de profeten van het Oude Testament eeuwenlang voorzegden en waarop het volk van God doorheen de eeuwen hun hoop had gesteld. Het is deze man die gezalfd is door God om zijn volk te komen redden door de Blijde Boodschap onder de mensen te brengen. Het is deze Jezus van Nazareth die met een goddelijke missie de mensen een nieuw begin komt bieden.
Het laatste deel van de zin is echter de sluitsteen die alle stukjes in elkaar laat vallen. Jezus is “de Zoon van God”. Jezus, is tegelijk door de Vader gezonden en één in wezen met de Vader. Het is God zelf die ervoor kiest om in gedaante van zijn Zoon als mens op aarde te komen om de relatie tussen Zichzelf en de mensheid te herstellen door het ultieme liefdesoffer, zijn eigen leven.
In de enkele woorden van dat eerste korte zinnetje wordt dus de essentie van ons christelijk geloof samengevat: Jezus, de Zoon van God, is naar de aarde gekomen om door de Blijde Boodschap de mens een nieuw begin te bieden. Het is die komst waarop we ons moeten voorbereiden tijdens de Advent. Dat is geen kleine taak. Het mysterie is zodanig groot en onbevattelijk dat die voorbereiding niet eenvoudig is. Wat we wel weten, is dat we mogen hopen. God kwam als mens onder de mensen om ons de weg te wijzen. Hij heeft voor ons gekozen. Laten wij ook voor Hem kiezen.
Matthias Ausloos