Op de vierde zondag van de Advent komt de evangelielezing uit het Evangelie volgens Lucas. Voor het eerst in de Advent horen we over gebeurtenissen die we direct associëren met Kerstmis. De aartsengel Gabriël bezoekt Maria en boodschapt haar dat ze een zoon ter wereld zal brengen. Die gebeurtenis wordt dan ook de aankondiging van de Heer genoemd en in de Kerk als hoogfeest gevierd op 25 maart, negen maanden voor Kerstmis. Vanuit deze evangelielezing moeten we zelfs geen moeite meer doen om de identiteit van die zoon te achterhalen, zoals we dat de voorbije weken deden. Alles wordt blootgelegd, duidelijk en eenduidig. De engel Gabriël kondigt Maria een zoon aan die Jezus zal heten, “die Zoon van de Allerhoogste genoemd zal worden”, “die in eeuwigheid koning zal zijn”, die heilig zal zijn en Zoon van God. Veel ruimte voor interpretatie is er niet meer. Het is de komst van de Koning, de geboorte van het kindje, die we verwachten en die snel volgt op deze laatste adventszondag.
Wat echter de moeite is om uit te lichten, zijn Maria’s opeenvolgende reacties op de boodschap. Wanneer de engel binnenkomt en haar groet, schrikt ze – een uiterst normale reactie. Zoals engelen wel vaker doen in de Bijbel stelt hij haar gerust met de woorden “Vrees niet.” Meteen daarna meldt hij haar echter dat ze zwanger zal worden en een zoon ter wereld brengen. De tweede reactie van Maria lijkt een mengeling te zijn van ongeloof en nieuwsgierigheid. Ze vraagt zich af op welke manier dat dan wel zal gebeuren. Hoe kan het dat zij, nog ongetrouwd, een kind ter wereld zou brengen? De engel antwoordt opnieuw: de heilige Geest en de kracht van de Allerhoogste zullen daarvoor zorgen. Hij geeft Elisabeth, Maria’s nicht, als voorbeeld: zelfs zij, hoewel ze al oud was en men haar onvruchtbaar dacht, was intussen zes maanden zwanger. Maria stelt geen verdere vragen. Ze antwoordt: “Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord.”
Misschien was Maria’s reactie dus toch geen ongeloof, maar net een zeer diep en onvoorwaardelijk geloof. Ze stelt geen vragen over de onbevattelijk grote waarheden die de engel haar kwam melden – dat haar zoon koning zou zijn, Zoon van God. Ze gaat niet in discussie. Misschien moeten we haar vraag zelfs niet interpreteren als een tegenwerping. Misschien stelt Maria zich simpelweg de vraag hoe zij deel kan zijn van Gods plan. Een grotere openheid dan blijkt uit Maria’s laatste woorden is niet te vinden. Oudtestamentische profeten en aartsvaders discussieerden, onderhandelden en worstelden met God, probeerden onder de opdrachten die Hij hen gaf uit te komen. Maria kiest ervoor om zich onmiddellijk en zonder enig voorbehoud geheel en al voor God open te stellen. Aan dit hele gebeuren worden we driemaal daags herinnerd in het Angelusgebed. Zo worden ook wij opgeroepen doorheen de hele dag, elke dag opnieuw, ons zoals Maria onvoorwaardelijk open te stellen voor God.
Spreuken hoofdstuk 3 vers 5 luidt als volgt: “Vertrouw op de Heer met heel je hart, steun niet op eigen inzicht.” Het is dat wat Maria doet. Ze laat haar eigen angst, onzekerheid, twijfels en vragen achter en stelt zich volledig en onvoorwaardelijk open voor God, vertrouwt Hem en het plan dat hij voor haar heeft. Alleen door dat te doen, kunnen we écht gelukkig zijn. Dan zijn we klaar voor Kerstmis, om het ongelooflijke gebeuren te geloven en om Maria’s kindje, de eeuwige koning, de Zoon van God, te ontvangen.
Matthias Ausloos