Trouw aan zichzelf en aan de opdracht van de Vader, trekt Jezus naar Jeruzalem, in het besef dat hem daar een rechtstreekse confrontatie wacht met het Joodse religieuze establishment. Zijn getuigenis en leer staan haaks op sommige interpretaties van de wetten van de Thora en voor velen is het niet aannemelijk dat hij een instrument van God is, de langverwachte Messias.
Op Palmzondag juichen de massa’s hem toe; enkele dagen later zullen ze om zijn dood vragen. Maar Jezus zal tot aan het einde toe trouw blijven aan wat God hem voorstelt.
Deze trouw aan een op het eerste gezicht geheimzinnig project wil hij aan ons doorgeven, dit vertrouwen dat de oneindige liefde van God zin geeft aan ons bestaan.
Is het niet betekenisvol dat op Palmzondag het passieverhaal in extenso gelezen wordt? Zo gaat de glorie en de publieke acclamatie van Palmzondag (eigenlijk fantastisch: er lijkt geen rem meer te zijn op de verkondiging van de boodschap van de Messias) over naar het verraad van Judas. Een schaduw op de diepgaande mysteries die Jezus instelt bij het laatste avondmaal: de nederige dienst aan de anderen als uiting van echte liefde voor de naaste, de eucharistie en het priesterschap. Het gebed van Jezus in de hof van Olijven “Vader, niet mijn maar jouw wil geschiede” leidt dan ook het lijdensverhaal in. Diepe angst en overgave, in nauwe dialoog met de Vader.
Totdat Jezus op het kruis zal roepen: “Mijn God, mijn God, waarom heb je mij verlaten?” De zoon van God die zich door God verlaten voelt, hoe kunnen we dit begrijpen? Op elk moment heeft Jezus vanuit de eenheid met de Vader geleefd, en nu, op het hoogtepunt van zijn beproeving, valt ook die band weg? Paus Johannes Paulus II schrijft hierover: “Deze woorden zijn niet alleen de uitdrukking van de verlatenheid die we meerdere keren in het Oude Testament terugvinden, in het bijzonder in Psalm 22. […] Deze woorden gaan terug op de onafscheidelijke symbiose van de zoon met de Vader, en ontstaan omdat “de Vader de schuld van ons allen op Hem heeft laten neerkomen” (Jesaja 53, 6), (Salvifici doloris 18)”. Chiara Lubich (stichteres van de Focolarebeweging) schrijft in deze context: “De Vader zag hoe Jezus hem gehoorzaamde tot op het punt dat hij zijn kinderen opnieuw tot leven kon brengen, […] hij zag hem zo op zichzelf lijkend, bijna als een andere Vader, dat hij hem van zich onderscheidde.” (Il grido, p. 20). En onderscheiding betekent scheiding. Ook dit dus uit liefde voor ons, mensen. Om ons allen te “verlossen”, ons helemaal in de relatie met God te laten binnentreden.
Bijzonder is ook dat in het verhaal van Markus Jezus niet afsluitend zegt: “Vader, in uw handen leg ik mijn geest” (Lucas 23, 46). Maar het passieverhaal eindigt met de uitroep van een Romeinse centurion: “Deze man was waarlijk de zoon van God”. Met deze getuigenis van iemand die helemaal buiten de kring van de Joden en de volgelingen van Jezus staat, wordt de relatie tussen Jezus en de Vader op een bepaalde manier herstelt.
Op Golgotha heerst dood en duisternis. De apostelen zijn verdwenen, bang en helemaal in de war. Alleen Maria en enkele vrouwen hebben alles gevolgd.
Wij leven ons in dit verhaal in, maar bekijken het tegelijkertijd met een zekere afstand, omdat we weten dat Jezus zal verrijzen, en dit stelt zijn dood in een heel ander licht. Maria weet het niet; ze lijdt, maar blijft geloven dat Jezus de zoon van God is.
Maria toont ons de weg. Als eerste volgelinge van Jezus blijft ze trouw aan het ‘ja’ dat ze bij de verkondiging aan God gegeven heeft. Haar ‘ja’, ook onder het kruis, als Desolata, begeleidt me doorheen mijn leven. Ook gedurende de lange Alzheimerziekte van mijn moeder, toen ze niet meer kon spreken of bewegen en steeds meer op Jezus aan het kruis leek, kon ik haar door heel kleine gebaren iets van de liefde van God doorgeven.
Ieder van ons doet in zijn leven zulke sterke ervaringen op waar lijden en verrijzenis samengaan.
Christiane Hoffmann