Normaal ga je de éénbeukige kapel van Onze-Lieve-Vrouw-van-Blindekens binnen via een segmentvormig poortje dat zich in een smal steegje tussen de Kreupelenstraat en de Kanmakersstraat bevindt. Dit heeft zijn charmes. Direct neem je al een buigende houding aan. Is dit opzettelijk? Of waren de mensen uit de zeventiende eeuw werkelijk kleiner dan vandaag? Onmiddellijk rechts bij het binnenkomen staat, wat afgeschermd voor de tocht, een toog waar vroeger een volksvrouw medailles, bedevaartvaantjes en andere devotionalia verkocht, ook bidprentjes en kaarsen. Nu kan je onverwijld en in amper een paar passen het altaar met het miraculeuze devotiebeeld bereiken. Hier laat je het pas aangekochte was in vlammen opgaan met de hoop dat je smeekbedes of dankbetuigingen meteen ten hemel opstijgen.
Net als in de kapel van O.-L.-Vrouw-van-de-Potterie staat het Mariabeeld, waaraan deze bidruimte haar naam en faam dankt, niet op het barokke hoofdaltaar. Voor haar werd hier, in een latere periode, een veel soberder altaar in hout gecreëerd. De neorenaissancistische stijl lijkt meer op een afrekening met de vroegere neogotische aankleding van de kapel dan op een harmonische creatie met de rest van de (soms pseudo-)barokke interieurafwerking. Ook de altaartafel rust op houten namaakbeslagwerk à la Vredeman de Vries of Floris. De houten kaarsenbank vertoont nog neogotische reminiscenties. Het miraculeuze beeld wordt omkranst door een verzilverde wat classicistisch geïnspireerde bloemenopsmuk met linten, engelenkopjes en vaasjes met vlammen. Maria’s plaats in deze religieuze ruimte siert ook haar eenvoud. In dit altaar werd het witstenen grafmonument uit ca. 1500 van Frans van Busleyden (+ 1502) verwerkt. Deze proost van Sint-Donaas was ook aartsbisschop van Besançon en diplomaat. Het gedenkteken werd in 1812 aan de kapel geschonken om te voldoen aan een belofte door de Leuvense geneesheer Joris Fisco (+ 1813), die in Brugge woonde, en komt hoogstwaarschijnlijk uit de voormalige Brugse Sint-Donaaskerk. Het stelt Van Busleyden voor die als eeuwige gedachtenis en in groot ornaat, met koorkap (waarop zijn wapen prijkt), mijter en kruisstaf, neerknielt voor de gekruisigde Heer. Achter hem staat de H. Johannes, die traditioneel aan de linkerkant van het kruis zijn plaats innam. Zou het soms zijn patroonheilige Franciscus niet kunnen voorstellen die de stigmata in zijn handen ostentatief toont? Zijn houding en zijn blote voeten zijn inderdaad opvallend. Johannes wordt zelden zo in de nabijheid van het kruis voorgesteld, wel biddend. En met de polychromie kon de schilder– mogelijk de zestiende-eeuwse Brabander Joannes (Hans) de Vale (Van Dale ?) – de wonden nadrukkelijk weergegeven. Maria van Magdala knielt biddend aan de andere kant en zette haar zalfpot onder het kruis. O.-L.-Vrouw vormt een compositorisch evenwicht met Johannes-de-Evangelist. De symmetrische opstelling wordt verder geaccentueerd door de wapperende panden van de lendendoek van Christus, door de grootte van de kruisarm en door twee engelen, in gebedshouding, die als het ware in heraldische opstelling aan weerszijden van het kruis zweven. In de nabijheid van dit zijaltaar bevindt zich veilig achter glas een Antwerps retabelfragment met de voorstelling van de graflegging. Deze zestiende-eeuwse eikenhouten sculptuur, waarvan de oorspronkelijke polychromie zich nog onder de meer recente overschildering bevindt, dateert uit het begin van de zestiende eeuw. Ook dit kunstwerk kwam er pas na de Franse Revolutie terecht. Vergeten we niet dat tijdens die woelige tijd het grootste deel van het kunstpatrimonium en de zilveren ex-voto’s voorgoed uit deze bidplaats werden verwijderd. Erboven hangt een Vlaams devotiepaneeltje uit dezelfde periode. Het stelt de lactatie voor en ademt stilistisch nog volledig de sfeer van de Vlaamse Primitieven uit.
Het hoofdaltaar valt meer op. Dit kerkmeubel werd, volgens het opschrift, in 1650 geschonken door Jan Fatry en Margriet Boeteman. De naam van de uitvoerder werd nog niet achterhaald. Soms wordt de uit Antwerpen afkomstige maar in Brugge en Gent werkende Jacob Cocx (+ 1665) gesuggereerd. Het monumentale altaar was wel voorzien, want er moest bij de plaatsing geen oostelijk venster worden dichtgemaakt, zoals dit in andere kerken wel eens gebeurde. Op andere plaatsen in deze kapel zien we wel sporen van dichtgemaakte vensters. Het sobere portiekaltaar werd traditioneel uitgevoerd in wit en zwart marmer. Centraal prijkt erin een schilderij van de Bruggeling Jacob van Oost de Oudere (1603-1671). Iconografisch sluit het thema van dit gesigneerde doek perfect aan bij de verering van de Lieve Vrouwe in deze kapel. Enkele armen, zieken (blinden) en kreupelen zoeken troost, hulp en redding bij een barok gecomponeerde Maria die Jezus speels vasthoudt. Zij zit op een wat antieke sokkel. Stilistische invloeden van Caravaggio en Rubens zijn niet te loochenen. Bovenaan in de nis prijkt een Mariabeeld dat in 1860 door Hendrik Pickery (1828-1894)werd gekapt. Oorspronkelijk stond hier een lindehouten sculptuur die meestal aan Pieter Pepers (1730-1785) wordt toegeschreven. Dit beeld werd op 5 april 1900 door het Oudheidkundig Genootschap aangekocht en wordt nu in het Gruuthusemuseum bewaard. Het werd geregeld gekopieerd, o.a. in het begin van de jaren vijftig door het Brugse huis Dupont voor een Kortrijkse school. In 1986 dook een terracotta in een Londense veiling op dat als een bozzetto voor dit beeld kan doorgaan. Nu doorboort de kleine Jezus met een vlijmscherpe kruisstaf de bek van een kronkelende slang die de appel aanbrengt, symbool van het kwade en de duivel en een allusie op het scheppingsverhaal. Deze voorstelling hangt eveneens samen met de hoedanigheid van Maria als nieuwe Eva: de oude Eva werd door de slang onderdrukt, de nieuwe verslaat de slang. Ze heeft samen met haar zoon de zonde en de dood overwonnen. Staat soms niet in de door het Concilie van Trente aanvaarde Vulgaat: “Ze zal uw kop bedreigen, en gij haar hiel!”. De vergulde maansikkel is dan weer ontleend aan een vers uit het Hooglied (6,10) en wordt in verband gebracht met de Laudes Marianae: pulchra ut luna (schoon als de maan). Op de voluten aan weerszijden knielen engelen. De altaartafel in Lodewijk XVde-stijl dateert uit de negentiende eeuw en werd door vrome weldoeners geschonken. Het tabernakel is nog recenter.
In deze absisruimte valt zeker ook de monumentale sacristiedeur op. Ze werd ingewerkt op het einde van een houten lambrisering. De barokkenmerken druipen er zo van af: allerlei marmersoorten, opgekrulde voluten en dynamisch gesculpteerde attributen. De constructie werd bekostigd door Joost Schroy, pastoor-deken van Sint-Salvators. Hij koos ook deze kapel als laatste rustplaats uit. De aanwezigheid van een borstbeeld met voorstelling van de H. Rochus herinnert aan de pest. De identificatie van deze uit Montpellier afkomstige sint valt niet te loochenen. Zo bracht de hond van de schatrijke Gothard Palastrelli hem dagelijks een stuk brood en kwam een engel de met pest besmette heilige verzorgen. Dit portaal herinnert meteen aan een Sint-Rochusbroederschap die enige tijd in deze kapel actief was. De krappe koorbanken voor de confrérieleden vertonen nog laatrenaissancistische ornamentiek. Vroeger waren er aan de westzijde van de kapel nog enkele gestoelten. Sporen in de vloer bewijzen dit. Het koor wordt afgesloten door een smeedijzeren communiebank uit 1773, die tijdens de late twintigste eeuw geregeld werd aangepast aan de noden van de liturgie. In 2003 kreeg ze haar oorspronkelijke uitzicht terug. De Brugse smid Pieter Kinsoen gebruikte krulpatronen, rocaillemotieven en gouden slingers om dit kerkmeubel op te smukken.
PREEKSTOEL