De vroegste geschiedenis van Blindekens is nog niet ontrafeld. Mogelijk bevindt zich in de Kreupelenstraat reeds op het einde van de 13de eeuw een passantenhuis waar pelgrims maar ook daklozen voor een korte periode onderdak vinden. Wat niet ongebruikelijk is zo dicht bij een stadspoort.
De overlevering zegt dat Blindekens in 1305 wordt gesticht als inlossing van een belofte en als herinnering aan de Slag bij Pevelenberg van 1304. Een veldslag die zich situeert binnen het Frans-Vlaams conflict. Bruggelingen zouden immers tijdens de veldslag de belofte hebben gedaan om jaarlijks een dankplechtigheid te organiseren en een kaars vanaf Blindekens in processie naar O.-L.-Vrouw van de Potterie te dragen. Volgens de achttiende-eeuwse historicus Charles de Custis zou in 1306 een eerste kapel zijn gebouwd door toedoen van graaf Robrecht van Bethune. De zgn. Brugse belofte wordt in een authentieke kopie van een document van 1418 beschreven (tot nu toe is geen ouder document teruggevonden). Hieruit blijkt dat er toen reeds lang een godshuis voor blinden en een broederschap van O.-L.-Vrouw bestaan.
Een stadsbrand in de nacht van 10 september 1415 vernielt een groot deel van het West-Bruggekwartier, ook de (waarschijnlijk houten) kapel en het godshuis van Blindekens gaan in de vlammen op. Het complex wordt in 1417-1420 heropgebouwd dankzij een milde schenking van Katelijne Tsheeps. De bekende Brugse historicus A. Duclos (1905) vermoedt dat er vóór de stadsbrand enkel een hospitaal bestond dat nadien wordt vervangen door verschillende godshuizen.
Op een stuk grond in de Kreupelenstraat laat Katelijne Tsheeps zeven eenkamerwoningen bouwen en het hospitaal en de kapel herstellen (of volledig herbouwen). Die kapel staat afgebeeld op de kaart van Marcus Gheeraerts (1562). Ze bestond uit twee dwarsbeuken met de voorgevels op de Kreupelenstraat. Vanaf de 15de eeuw wordt Blindekens beheerd door het Sint-Juliaanshospitaal dat zich in de Boeveriestraat bevond.
Rond de kapel worden in de zeventiende eeuw drie godshuizen opgericht op initiatief van Jan van Pamel, Marius Voet en Laurentia Soutieu. Belangrijke schenkingen in 1650 maken de bouw van een volledige nieuwe kapel mogelijk en dezelfde milde schenkers zorgen ervoor dat twaalf behoeftige blinden in het godshuis kunnen verblijven en nooit meer hoeven te bedelen. Er zal steeds in hun levensonderhoud worden voorzien. Arme blinde passanten hebben ook recht op tijdelijk onderdak. Twee broeders en drie zusters onder leiding van een meester (en onder het beheer van Sint-Juliaans) staan in voor de verzorging. Jan de Herdt , meester van Sint-Juliaans van 1634 tot 1662, houdt toezicht op de werken. Sint-Juliaans treedt op als bouwheer van de nieuwe kapel. Jammer genoeg zijn de rekeningen van deze instelling uit die periode niet bewaard gebleven. Enkele kwitanties en een interessant contract zijn in het archief van het O.C.M.W. gelukkig wel terug te vinden. De werken aan de nieuwe kapel starten in 1651. Meester-metselaar Jacques Coppet en meester-timmerman Clement de Prince leiden de bouwwerken. Beide zijn in het midden van de 17de eeuw succesvolle bouwmeesters in Brugge. Coppet wordt niettemin door de opdrachtgever op de vingers getikt wegens slecht uitgevoerd werk aan de vensters. Het bewaard gebleven contract tussen De Prince en de meester van Sint-Juliaans Jan de Herdt is interessant. De uitvoering van het eiken dakgebinte van de kapel, de halfronde gewelven en de deuren worden aan hem toevertrouwd. Hoe de eiken dakconstructie er moest uitzien wordt in deze overeenkomst zorgvuldig beschreven. Dankzij de kwitanties kennen we nog namen van de dakwerkers en de loodgieters zoals Antone de Nulleyn (dakwerken) en Adriaen van Doorne (loodgieter).Op 18 augustus 1652 wordt de nieuwe bidruimte ingewijd door bisschop Karel van de Bosch.
In de kapel worden zowel op het einde van de achttiende eeuw als in het begin van de negentiende eeuw herstellingswerken uitgevoerd. De voorgevel wordt in 1822 hersteld door aannemer Meyns. Tussen 1880-1881 volgen ingrijpender werken. Op initiatief van de toenmalige proost wordt voorgesteld de kapel te restaureren en te verfraaien als en soort eerbewijs aan onzer groote helden Breidel en De Coninck en dit omdat de stichting van de kapel verband zou houden met hun heldendaden. De opkomst van nationale gedachte in die periode ligt aan de basis van die restauratiecampagne. Kanunnik Adolf Duclos begeleidt de werken die worden uitgevoerd door Jules Van Nieuwenhuyse (nieuw gewelfbeschot) en Ghislain Janssens wat de neogotische muurdecoratie betreft. De kapel en het koor worden met een hoge plint in damastmotief en enkele figuratieve voorstellingen versierd. Op uitzondering van twee glasramen is niets van deze negentiende-eeuwse ingreep bewaard.
O.-L.-Vrouw van Blindekens is een bakstenen eenbeukige kapel afgedekt met een zadeldak en met een smaller (en pas in 1703) aangebouwd vijfzijdig koor. De voorgevel is een hoge topgevel, die is afgewerkt met vlechtingen (dit is een metselwijze waarbij loodrecht op de schuine zijkanten van de gevel wigvormige stukken baksteen van vier tot acht lagen worden ingemetseld om het metselverband te verstevigen: een typische werkwijze in de zeventiende eeuw).
De top van de gevel is bekroond met een klokkentorentje (dat in 1994 is hersteld). De nog originele dubbele toegangspoort, gevat in een geprofileerde natuurstenen omlijsting, is 1651 gedateerd. De houten deur is met een eenvoudige maar fraaie makelaar versierd en is nog authentiek. Het natuurstenen Mariabeeld boven de ingang dateert uit 1945 en vervangt een oud houten beeld dat om conservatorische redenen in de reserves van het O.C.M.W. wordt bewaard. In de geveltop zijn sporen merkbaar van een groot gedicht rond venster. De top is bekroond door een klokkentorentje met een kruis en windvaan.
De bakstenen zijgevels zijn afgewerkt met een overhoekse muizentandlijst en doorbroken door vier omlijste segmentboogvensters. Een zijdeur, die zich situeert in het steegje tussen Kreupelenstraat en Kammakersstraat, dient nu als toegang tot de fraaie en bijzonder sfeervolle kapel.
Het schip van de kapel is vier traveeën diep en is overwelfd met een tongewelf uit 1939 (gerealiseerd naar het ontwerp van architect Luc Viérin). Vier trekbalken en een strijkbalk dragen de nog originele zeventiende-eeuwse dakconstructie. De balken zijn versierd met geprofileerde balksleutels en rusten op natuurstenen consoles.
In de vensters naast het altaar zitten neogotische glasramen die naar aanleiding van de verfraaiingswerken in 1880 door de Brugse glazenier Samüel Coucke (1833-1899) zijn gemaakt. Ze stellen de legendarische stichting van Blindekens door de graaf van Vlaanderen Robrecht van Bethune en het verhaal van de miraculeuze aankomst van het Sint-Michielsschip in 1588 voor.
Samüel Coucke leidt vanaf 1864 een eigen glazeniersatelier in de Korte Vuldersstraat 14 in Brugge en werkt volgens Engelse technieken. Zijn kleuren zijn vol, glanzend en doorschijnend. Coucke en zijn zonen worden als zeer belangrijke glazeniers beschouwd en hun werk is tot ver buiten de landsgrenzen verspreid.
De twee overige glasramen stellen de H.-Rochus en de H.-Philomena voor en zijn creaties van Henri Dobbelaere (1822 - 1885).
Henri Dobbelaere is naast glazenier ook een vrij succesvol schilder van historische doeken. Vanaf 1860 legt hij zich uitsluitend toe op de glazenierskunst. Vele van zijn glasramen zijn bewaard in Brugse kerken en kloosters. Zijn atelier was gevestigd op het Walplein 38.