Waarom heb je voor dit gedicht gekozen?
Dit gedicht kwam spontaan in mij naar boven toen mijn collega’s spraken over de week van de poëzie. Ik kende het niet meer helemaal en aarzelde bij het voordragen. Tijd dus om het weer op te diepen en tot mijn hart te laten spreken. Ooit, toen ik in de priesteropleiding zat en nog een dagboek bijhield, heb ik dit gedicht erin overgeschreven. Ik vond het zo mooi en eerlijk, geschreven door een priester die lang voor mij geleefd heeft.
En vandaag raakt de oprechtheid van het gedicht mij nog altijd.
‘Ach, leer mij, arme dwaas, hoe dat ik bidden moet.’
Soms ben ik tevreden over mijn gebed en is mijn hart vervuld en voel ik troost en blijdschap. En het volgende moment tast ik in het duister. Het gebed is niet mijn bezit en God al helemaal niet.
Een troost is het dat dit de vraag is van de leerlingen aan Jezus. Zij hebben hem zien bidden … op een berg.
De vraag is die van Paulus die schrijft dat we niet weten hoe we moeten bidden. De vraag is die van Guido Gezelle die spreekt over zijn nood en honger en pijn.
Eeuwige vraag die ons brengt in het hart van God, omdat Hij naar ons toekomt en ons ontmoet in onze nood, in onze honger en pijn.
En naast mijn eigen nood voel ik de jongste tijd de pijn van zovelen die lijden onder de pandemie. En nog meer het lijden van volkeren die onderdrukt worden en die hardhandig het zwijgen wordt opgelegd; het lijden van volkeren die leven te midden van oorlog en geweld, in hongersnood.
Kom, o Heer.
En leer mij, arme dwaas, hoe dat ik bidden moet.