Toespraak Marc Vandevoorde nav het decanale zomerfeest 2023 | Kerknet
Overslaan en naar de inhoud gaan

Recent bezocht

Bekijk je recent bezochte microsites, auteurs en thema's
kerknet
  • Hulp
  • Startpagina portaal
  • Mijn parochie
  • Aanmelden of registreren
Menu
  • Startpagina
  • Kerk
  • Vieringen
  • Shop
  • Zoeken
Decanaat Kortrijk

Decanaat Kortrijk

  • Startpagina
  • Contacten
  • Zoeken
  • Meer
    • Zoeken
    • Wie zijn we Vrijwilliger? Alpha in het decanaat Charisma VZW De ark Kortrijk De Bron - Harelbeke Huwelijksvoorbereiding Interlevensbeschouwelijke initiatieven
      KOHESIEDialoog en vriendschapVredeslicht
      In vorm@17 Lourdesgrot Kortrijk Solidariteit
      Broederlijk DelenDecanale armoedezorgMissioWelzijnszorg
      Initiatieven in het decanaat
      Katholiek instellingen voor mensen met een beperkingKatholiek onderwijsKatholieke woonzorgcentraKloostersPoverello KortrijkZiekenhuizen met pastorale ondersteuning
      Pastorale eenheden
      De Jordaan - HarelbekeDe Verrijzenis - KortrijkEmmaüs - KuurneHeilige Edith Stein - KortrijkOnze-Lieve-Vrouw van Groeninge - KortrijkSint-Marcus - Heule - Bissegem
      Kerkenplan Archief
      NieuwsbriefNieuwjaarsontmoetingPapieren archief

Toespraak Marc Vandevoorde nav het decanale zomerfeest 2023

icon-icon-artikel
Gepubliceerd op woensdag 2 augustus 2023 - 9:06
Afdrukken

Zomerfeest dekenaat Kortrijk
Harelbeke, 23 juni 2023

 

Ons enthousiasme zal de toekomst van de kerk bepalen
Mark Van de Voorde

Eind vorige maand vierden we Pinksteren. Dat is een hoogdag in een periode met mooie feesten van eerste communie en vormsel. Veel volk, veel enthousiasme. Kortom, de kerk op haar best en een opkikker voor wie zijn of haar schouders zet onder het vele kerkwerk.

Pinksteren is een moment om trots en dankbaar te zijn. Tegelijk is het een moment waarop menigeen een welhaast nostalgische bedenking verzucht: mocht het maar elke week zo zijn. De blijheid en het enthousiasme van de drukke Pinkstertijd versluieren immers een diep gevoel van weemoed, die gelaten vorm van wanhoop die over onze kerk hangt.

Pinksteren is immers voor de kerk inhoudelijk de lastigste van alle hoogdagen. De Pinkstergedachte schuurt immers met de werkelijkheid van ons kerkelijke leven. Pinksteren confronteert de kerk met de verlamde en verlammende houding van de leerlingen die vandaag ook de hare is, de onze dus: we trekken ons terug uit de wereld en gaan over tot palliatieve verzorging van de kleine rest waarvan misschien velen liever in slaap wordt gesust dan wakker geschud.

De Nederlands jezuïet en publicist Ben Frie vreest dat ook. Hij schreef onlangs in zijn column voor igniswebmagazine: ‘Gevestigde godsdienst sust in slaap. We leven mee, bidden voor wie we moeten bidden, met mooie woorden of slordige, breedsprakig of kortaf, stijlvol in passende gewaden, maar zelden gaan mensen de straat op om te praktiseren wat er aan de orde was. De confrontatie aangaan?’

Pinksteren herinnert de kerk eraan dat ze moet ophouden met zich op te sluiten, maar dat ze de confrontatie aan moet gaan, de wereld in moet trekken. Daar, in de wereld, buiten de kerk, lopen de mensen die snakken naar bevrijding en hoop. De leerlingen hadden het begrepen. Daardoor wisten ze zo te spreken dat iedereen hen begreep (in de kleur van zijn taal). Nu nog de kerk …

Maar om dat te kunnen, moet ze naar zichzelf durven kijken: enerzijds naar haar fouten, haar tekortkomingen, haar gebrek aan vertrouwen, haar tekort aan overtuiging, haar gemis aan enthousiasme en haar versierde ongeloof; anderzijds naar haar bewogenheid, haar pogingen tot creativiteit, haar sprankels hoop, haar initiatieven van naastenliefde… Kortom, een proces van inzicht organiseren.

Daarom is het synodaal proces van onze paus zo belangrijk en zo erg nodig.

Wat zouden de leerlingen hebben gedaan, denk je, toen ze in verslagenheid samen zaten? Een synodaal proces gehouden dus. Je denkt toch niet dat de heilige Geest zonder inspanning van de leerlingen zou zijn neergedaald, dat hun enthousiasme zo maar uit hun wanhoop zou zijn opgeborreld, dat ze de deuren zonder voorbereiding zouden hebben opengegooid. Ze hebben zichzelf binnenstebuiten gekeerd, alvorens naar buiten te stappen.

Het is tijd en dringend dat ook wij onszelf binnenstebuiten keren, zodat wij het Pinksterverhaal van onze eigen kerkgemeenschap gaan schrijven. Ook bij ons zal de Geest niet zonder onze inspanningen uit de lucht komen vallen. Zonder ons diep te bezinnen en elkaar aan te moedigen zullen we er nooit in slagen om de verroeste deuren van onze kerken open te gooien en de grendels los te maken die ons opsluiten binnen verroeste tradities.

Ik weet het, als we de ramen afstoffen en het licht valt binnen, zal het pijn doen aan de ogen van sommige kerkgangers die liever in slaap worden gesust en niet wensen wakker geschud te worden. Meer zelfs, als de ongemakkelijke waarheid van Jezus door ons geactualiseerd zal worden, zullen sommigen boos worden.

Omdat ze vrome privédevotie verkiezen, geen geloof dat ingrijpt in het leven en hen dwingt te reflecteren. Met alle respect voor hun trouw, maar eigenlijk doen ze ongewild wat de gewezen dorpsgenoten van Jezus deden, toen hij in de synagoge van Nazareth was komen spreken: ze wezen Hem af.

Wat deed Jezus toen? ‘Hij ging midden tussen hen door en vertrok’, vertelt Lucas. We staan dus voor een moeilijke keuze, de keuze tussen de trouw aan Jezus en de trouw aan onze ingeslapen kerkgangers. We kunnen proberen beide te doen, de enen sussen en de anderen opwekken. Helaas, dan zijn we niet geloofwaardig voor wie naar ons kijken vanop een afstand.

En er wordt naar de kerk gekeken. Hoe kritisch ook maar uiteindelijk precies zo kritisch, omdat men van haar waarachtigheid wenst, geloofwaardigheid. Dat de wereld van de kerk waarachtigheid en geloofwaardigheid wenst, betekent dat mensen in het diepst van hun hart de wens hebben zitten om te kunnen geloven in wat wij belijden.

Maar dat zullen ze maar kunnen, als het zichtbaar en voelbaar is geworden wat wij belijden. ‘Kom en zie’, zei Jezus, toen Johannes’ leerlingen Hem kwamen vragen of Hij de echte was. ‘Kom en zie’, moeten we kunnen zeggen, als de mensen vragen of wij echt zijn en niet vals, niet schijnheilig dus. Het meest fatale voor de kerk is de schijn van schijnheiligheid die ze opwekt.

Veel mensen hebben heimwee naar God, maar ze vinden de weg niet. We tonen hun ook de weg niet. Nochtans, ‘de ondraaglijke lichtheid van het bestaan’ – titel van een roman van Milan Kundera – begint hun zwaar te wegen. Ze zoeken ver-licht-ing.

Sinds ze niet meer ter kerke gaan – velen al enkele generaties niet meer – vermijden ze de grote vragen, want ze krijgen toch geen antwoorden meer die perspectief en hoop bieden. Dat wordt duidelijk, als je in plaats van te vragen waarom mensen de kerk hebben verlaten, de vraag stelt: waarheen ze zijn gegaan? Het antwoord luidt: nergens!

De grote zinvragen van hopen en geloven werden ingeruild voor de kleine nutvragen van kopen en genieten. De Nederlandse journalist Arjen van Veelen verwoordde het beeldend in een essay voor Standaard Weekblad (30 april 2021): ‘Shoppen is onze voornaamste toegang tot troost en zingeving, zo hebben we onze binnensteden en onze innerlijke levens ingericht. Geen kerkpleinen, maar koopstraten.’

François Mitterrand, de voormalige Franse president, zei kort voor zijn dood in 1996: ‘We leven in een tijd van spirituele droogte waarin de mensen in hun haast om te bestaan het mysterie van het leven ontwijken.’ Hij voegde er evenwel aan toe: ‘Maar uiteindelijk willen we tot een conclusie komen. Je kunt de grote vragen van het leven niet blijven ontwijken.’

Vandaag, versterkt door de crisissen, de onzekerheden van vandaag en de angst voor morgen, botsen de mensen toch aan tegen die grote vragen die ze willen vermijden. Maar ze hebben geen taal, geen grammatica en geen verhalen meer om de vragen te beantwoorden. Alvast geen Groot Verhaal. Onze samenleving bevindt zich in een totale geestelijke onwetendheid. De religieuze ongeletterdheid is zo groot dat we vandaag niet meer moeten spreken van ontkerkelijking maar van ontkerstening. De ontkerstening is zo groot dat zelfs de secularisatie, kind van de verlichting én het christelijke mensbeeld, voorbij is, want het bijgeloof en het complotdenken nemen toe (die allesbehalve rationeel zijn).

Als wij niet de wereld in trekken, krijgt de vraag van de hunkerende mens naar een hoopvol perspectief niet het verlossend antwoord en krijgt zijn heimwee naar God niet een thuis. Er is eigenlijk meer aan de hand: de bedding van onze samenleving komt zonder haar bron, het christendom, droog te staan en onze beschaving wordt een geestelijk braakland waarop haar waarden verdorren.

Om het met de woorden van Cees Nooteboom te zeggen, ‘we lopen in onze musea en kerken rond als onze eigen Japanners’. Onze eigen mensen begrijpen niets meer van onze cultuur, vooral degenen die het voortdurend hebben over de zogenaamde ‘Vlaamse cultuur’ en ‘Vlaamse identiteit’, die vooral ideologische kreten zijn die het eigen identiteitsverlies moeten afdekken. Want als je vraagt wat dit dan is ‘Vlaams cultuur’, kunnen ze het niet eens zeggen. (Wellicht bestaat ze ook niet eens.)

Het wordt dringend tijd dat wij christenen onze (valse) bescheidenheid afleggen, want wij dragen een verpletterende verantwoordelijkheid, niet alleen voor onze medegelovigen maar ook voor onze beschaving.

De kerk, wij dus, moet beseffen dat ze de geestelijke hoeder is van geloof én beschaving, de enige die waarlijk verlossende antwoorden heeft op de grote vragen van het leven.

Het interessante van onze tijd is dat niet alleen het geloof in crisis is, maar ook het rationalisme en de vrijheidsgedachte. Het is inmiddels duidelijk geworden dat de rede niet alle antwoorden heeft, bovenal niet op de vraag naar geluk en zinvolheid. En de individuele vrijheid liet met corona haar grenzen zien. De samenleving smachtte naar normen en richtlijnen.

Het komt er nu op aan een geloof te verkondigen dat de ratio niet tegenspreekt maar aanvult en de vrijheid niet verwerpt maar verbindt met het verlangen naar verlossing en menslievendheid. Chesterton zei: ‘De kerk is de enige instantie die de mens er kan van weerhouden om louter kind van zijn tijd te zijn.’

Dat is het wat mensen verlangen: een geloofsperspectief dat, door een zicht op de eeuwigheid, hen uittilt boven de banaliteit van hun eigen tijd.

Het wordt stilaan tijd dat het echt ‘pinkstert’ in de Kerk, zodat wij uitbreken uit de kerkkooi waarin we onszelf aan het kerkeren zijn, vergeten door de wereld, en ons op de markt van de zingeving durven begeven.

Gloedvol, met woorden die iedereen begrijpt, omdat we ze zelf hebben begrepen en vooral zelf geloven. Men zal de kerkelijke boodschap van liefde, barmhartigheid, vergeving, verlossing en opstanding maar begrijpen, als we haar zelf hebben begrepen en durven geloven, kortom geloofwaardig zijn.

Hoe vaak stellen we ons bij het lezen van spirituele en Bijbelse geschriften de vragen: begrijp ik wel wat er staat; geloof ik dat wel; kan ik het met eigen woorden hertalen? Nauwelijks! Nauwelijks, omdat we bang zijn geconfronteerd te worden met ons eigen ongeloof en niet durven vragen zoals de vader van de zieke jongen uit Marcus, 9: ‘Heer, kom mijn ongeloof te hulp?’

We zijn bang om ons gebrek aan geloof te erkennen. We vrezen dat we dan helemaal ongelovig zouden worden. Integendeel, het niet bevraagde, niet uitgedaagde en niet steeds opnieuw verinnerlijkt geloof zal ons ongelovig doen worden. Wie zichzelf durft te bevragen, wie erkent dat God vaak afwezig is in zijn leven, kan zijn twijfels te boven komen, omdat hij beseft pas dan een eeuwige zoeker te zijn en dus een eeuwige bekeerling te moeten zijn.

We durven dat helaas niet aan in onze kerk. En daarom zijn we in parochies, pastorale eenheden en kerkelijke gemeenschappen zo goed in het citeren. Onze bezinningen en gebedsvieringen … allemaal copy-paste van het internet. Veelvuldig gedeelde, tot vervelens toe herhaalde 'woorden van anderen'. In onze vieringen re-citeren we, in de letterlijke betekenis van het woord: telkens weer zeggen we citaten op. Waarom?

We zijn bang om ons geloof eigen woorden te geven. Bang dat we dan op onze twijfels zouden stoten. Het is ook onvermogen. We hebben onvoldoende geleerd om het verkondigde geloof om te zetten in een persoonlijke overtuiging. De catechismus die je uit het hoofd moest leren en waarbij je niet eens moest nadenken, bestaat allang niet meer, maar we verschuilen ons nu op deze wijze achter teksten van anderen om niet te hoeven na te denken en niet onze twijfels te moeten erkennen, maar pas zo kun ze te boven komen.

Weet dat met die steeds weer herhaalde 'woorden van anderen' die we ook nog eens vaak zo declameerden dat duidelijk hoorbaar was dat we niet eens begrepen wat we lazen, we uiteindelijk mensen uit de kerk hebben gejaagd die er een authentiek geloof dat de vragen van de tijd niet mijdt, kwamen zoeken maar niet kregen, omdat we niet authentiek waren maar napraters. We declameren het geloof te veel, maar declareren er ons te weinig over.

Chargeer ik? Misschien, maar ik wil jullie graag wakker maken om enthousiast te zijn, enthousiast in die twee betekenissen: bevlogen en door de geest gedreven. Dat zullen we maar kunnen, als we ons het ‘aangeleerde geloof’ eigen hebben gemaakt. Zo eigen dat we getuigen kunnen worden. Dat enthousiasme zal de toekomst van de kerk bepalen.

Het eerste wat een katholieke parochie die uitnodigend en wervend in de samenleving wil staan, moet doen, is aan zijn teamleden en medewerkers de vraag van Jezus voorleggen: ‘Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?’ Niet dat ze daar publiekelijk moeten op antwoorden, maar zodat ze verplicht worden om voor zichzelf van het geciteerde geloof een persoonlijke overtuiging te maken die bij de tijd blijft en niet wordt geblokkeerd door hun verstand.

Interessant is dat Jezus' vraag aan zijn leerlingen ‘Maar gij, wie zegt gij dat ik ben?’ komt, nadat ook zij hadden geprobeerd met copy-paste, met woorden van anderen, te verklaren wie hun Meester wel zou kunnen zijn. Dat toont ook wel dat je enige religieuze cultuurbagage moet hebben om zelf een antwoord te verzinnen, maar tevens dat dit niet volstaat. Geloven start in een traditie, maar woorden van anderen zijn nooit de jouwe. Je schroeit er je er niet aan. Citeren is geen engageren. 

Vandaag vergt geloven die persoonlijke beslissing, die stap van overgave. We leven in een tijd die de nadruk legt op persoonlijke vrijheid en individuele keuzes. Ook gelovigen delen in die tijdgeest, ze worden uitgedaagd om te zeggen: ‘Het is mijn overtuiging, het is meer dan een familie-erfenis, ik ben tot geloof gekomen.’ Geloven is meer dan ooit een persoonlijke keuze met een persoonlijke invulling.

Opdat wij als Kerk en als christenen met ons geloof weer maatschappelijk relevant zouden zijn, denk ik, moet ook ons kerkelijke aanbod ons aanzetten tot het persoonlijke antwoord waartoe Jezus zijn leerlingen uitdaagde. Geloof moet een persoonlijke overtuiging worden, dan krijgt het ook nieuwe woorden die door anderen begrepen kunnen worden.

Of zoals de Duitse priester en theoloog Helmut Reichelstein (+2014) het zei: ‘We moeten het woord Gods verkondigen in de wereld van de 21ste eeuw en niet in deze van de 19de eeuw. Het heden is onze tijd, niet het gisteren. De kerk moet tijdgenoot zijn, met haar boodschap.’

Tijdgenoot met een eigen boodschap, dat betekent dat we maatschappelijk relevant en maatschappelijk bijzonder moeten worden. Willen we maatschappelijk betekenis hebben met onze boodschap van naastenliefde en barmhartigheid, van verzoening en vergeving, dan moeten we ons bezighouden met de samenleving.

Waarom zouden we ons met de samenleving moeten bezighouden? Hebben we al geen zorgen genoeg aan onszelf en aan de kerkelijke organisatie? Waarom we ons met de samenleving en de maatschappelijke vragen moeten bezighouden? Omdat de aarde onze verantwoordelijkheid is.

De zending die de mens van Godswege heeft gekregen voor zijn aardse leven is niet de hemel maar de aarde. Op de eerste bladzijde van de Bijbel staat het al: God gaf aan Adam en Eva de aarde om die te bewaren en te beheren. De mens heeft zich niet om de hemel te bekommeren. De hemel is voor later, voor na onze plicht. Trouwens wat de hemel is, dat ontsnapt aan ons bevattingsvermogen.

De hemel is Gods terrein, de aarde het onze. In Deuteronomium  (29, 28) staat: ‘Wat verborgen is, gaat Jahwe onze God aan; maar wat geopenbaard is, gaat voor altijd ons en onze kinderen aan.’ In Handelingen (1,11) zeggen, na de tenhemelopneming van Jezus, de engelen tegen de leerlingen: ‘Mannen van Galilea, wat staat gij naar de hemel te staren!’

Het is onze plicht om van Jezus’ boodschap hier werk te maken. Daadkrachtig geloof zonder dralen. Wat moeten we daarvoor doen? Allereerst voorbeeld zijn in eigen gemeenschap: geen concurrenten van elkaar, geen klerikalisme. Ter verduidelijking, klerikalisme is geen exclusieve van clerici, er zijn behoorlijk wat leken die vaak veel klerikaler kunnen zijn.

Omstreeks het jaar 200 schreef Tertullianus dat heidenen en tegenstanders van de christenen over hen zeiden: ‘Zie hoe ze elkaar liefhebben.’ Ik hoop dat de nieuwe heidenen van vandaag en de hedendaagse tegenstanders van ons christenen dat ook van ons zouden zeggen: ‘Zie hoe ze elkaar liefhebben.’ 

Ik vrees dat men dat nog niet altijd van ons zegt. Helaas. Als dat het geval wordt, worden we maatschappelijk relevant. Het is onze plicht om toonbeeld van gemeenschap te zijn, van liefdevolle solidariteit en warme verbondenheid. Doe het! Neem het voor elkaar op. Draag elkaars zorgen.

Betekent dit nu dat we ons alleen met onszelf en elkaar moeten bezighouden? Neen, want we zijn ook deel van de samenleving in wier dienst we staan. Vanaf het moment dat de leerlingen van Emmaüs zijn opgestaan en terugkeerden naar Jeruzalem, heeft in wezen de Kerk het besluit genomen om niet meer van de wereld weg te lopen maar er zich naartoe te keren. ‘Nog vóór het ochtend werd’, staat er zelfs. Ook vandaag moeten we best niet wachten tot het opklaart.

Als we niet het geloof naar de wereld brengen, geven we carte blanche aan hen die van ons geloof misbruik willen maken. Er zijn immers politici en opiniemakers die aan ons christelijke geloof een draai van 180 graden geven om het te kunnen gebruiken voor hun polarisatie, haat, racisme en xenofobie. Ze spreken van een ‘christelijk Europa’ maar ze bedoelen een onchristelijk project.

Tegen die politieke recuperatie en dat ideologisch misbruik van het christendom moeten we ons verzetten. Dat zullen we niet kunnen, als we ons blijven terugtrekken uit het publieke leven. We moeten ons mengen met de ‘politiek’, als ze de kerkelijke boodschap verkracht, en duidelijk maken dat de politiek niet de plaats van de religie mag innemen. Dat deed Jezus ook.

Jezus vroeg om Hem een belastingmunt te tonen. Wiens beeltenis staat erop, vroeg Hij. Die van de keizer, antwoordde men. Toen zei Hij: ‘Geef aan de keizer wat de keizer toekomt, maar geef aan God wat God toekomt.’ Dat was meer dan zeggen dat je belastingen moet betalen. Hij zette vooral de keizer op zijn plaats. Meer zelfs, Jezus stootte hem van zijn goddelijke  troon. Hij ontnam hem zijn goddelijke allure die de keizer toen pretendeerde te hebben. Politiek - met haar parool van het primaat van de politiek - pretendeert ook vandaag superieur te zijn. Niet dus.

Ik weet het, politiek is een gevaarlijk terrein dat we dan ook niet te vaak moeten betreden. Evenwel, politiek is tegelijk ‘de hoogste vorm van naastenliefde, maar ze is ook de moeilijkste’. Dat schreef de grote Duitse theoloog Romano Guardini. Misschien moet de kerk dat ook wel eens meer durven herhalen.

Waarom is politiek de hoogste vorm van naastenliefde? Omdat politiek de ordening betreft van de samenleving van al mijn naasten binnen eenzelfde staatkundige omschrijving waarvan ik ook een burger ben. ‘Fratelli Tutti’, om de leuze van onze nieuwe aartsbisschop te gebruiken. Dat betekent voor de burger niet alleen recht en orde voor zijn familie en maatschappelijke groepsgenoten, voor de politicus niet alleen aandacht en zorg voor zijn kiezers en ideologische achterban.

Kortom, de politieke naastenliefde kan niet gericht zijn op het eigen volk maar dient gericht op het hele volk. Niet ‘eigen volk eerst’ maar ‘de zwaksten eerst’. Als wij, kerk en christenen, pretenderen een boodschap van naastenliefde te hebben die alle mensen omvat, hebben wij dan niet de plicht om dat ook aan de politiek duidelijk te maken?

Naastenliefde en de gelijkwaardigheid van alle mensen zijn niet meer vanzelfsprekend. Het egoïsme is vanzelfsprekend geworden, het onderscheid tussen mensen is vanzelfsprekend geworden. Waarom? Omdat het christelijke verhaal niet meer wordt gehoord.

In het Duitse weekblad Christ in der Gegenwart (22 september 2019) las ik ooit: ‘Parolen van politieke partijen blijken menige kerkganger eerder te bereiken dan Bijbelteksten. In die parolen vinden ze het richtsnoer voor de omgang met actuele problemen.’ Dat richtsnoer is helaas vaak in strijd met het evangelie van barmhartigheid.

De gevolgen blijven niet uit. Dat wordt steeds duidelijker. Veel mensen hebben geen enkele gêne meer om te zeggen dat ze voor extreemrechts hebben gestemd of zullen stemmen. Op sociale media giert het van de posts die vreemdelingen en wie anders zijn discrimineren, ook al voegen de plegers eraan toe dat ze wel niets tegen vreemdelingen hebben. Dus, als het niet bewust is, dan onbewust.

Herinner het incident van vier jaar geleden in Kortrijk. Toen een man op straat onwel was geworden, steeds zieker werd, omviel, het bewustzijn verloor en uiteindelijk stierf, kwam niemand hem te hulp. Ook niemand verwittigde de hulpdiensten. Er was nochtans volk op straat dat het allemaal gadesloeg. Waarom? Omdat velen zich geen naaste meer voelen, wat de crux is van de parabel van de Barmhartige Samaritaan: de naaste is hij die helpt, en niet alleen degene die geholpen moet worden.

We moeten als kerk dringend beseffen dat het zogenaamde Europese en westerse mensbeeld van de mens als persoon en medemens, van naaste dus,  niet vanzelfsprekend is en niet blijvend, als de Kerk zich niet gaat moeien met de samenleving. Daarom moeten we durven spreken, duidelijk en niet omfloerst, en verantwoordelijken appelleren.

Wij hebben recht om te spreken, want we kunnen een geweten zijn voor de samenleving. We moeten ophouden met te zeggen dat we bescheiden moeten zijn. Wie zegt bescheiden te moeten zijn, zet zichzelf buitenspel. Geen mens is geïnteresseerd in een bescheiden verhaal. De boodschap van het christendom is niet bescheiden, integendeel. Christus was helemaal niet bescheiden, Hij was dienaar maar niet bescheiden.

Paulus was niet bescheiden, over zichzelf wel maar niet over wat hij te zeggen had. We moeten weer durven inzien dat de samenleving niet zonder ons verhaal menselijk en menslievend zal blijven, maar dat ze zonder de christelijke boodschap hard en kil zal worden.

Het daarnet genoemde artikel uit het weekblad Christ in der Gegenwart besloot met de zin: ‘Christen zijn was, is en blijft alvast ook politiek, omdat christenen ook altijd burgers zijn, staatsburgers, wereldburgers - met verantwoording tegenover God en tegenover de mensen, niet van de wereld maar wel in de wereld.’

Daarom moet de Kerk blijven spreken. Niet alleen over de plicht van de mens om de anderen graag te zien en als naasten te benaderen, de geringsten eerst, maar ook spreken over de maatschappelijke taak van de overheid bij dat geheel. In christelijke perspectief en volgens de Sociale Leer heeft naastenliefde immers ook een publiek luik, wat ik de structurele naastenliefde noem.

Dat vind ik zelfs terug in de Parabel van de Barmhartige Samaritaan. Nadat de Samaritaan het slachtoffer van de overval heeft verzorgd, brengt hij hem naar een herberg en betaalt hij de waard voor de nazorg, met de afspraak om ook in de toekomst eventuele kosten te vergoeden. De Samaritaan uit Jezus' parabel wist immers dat wat hij persoonlijk deed, niet voldoende zou kunnen zijn.

‘Wie één mens redt, redt de hele mensheid’, zegt een joodse spreuk. Maar je redt niet eens één mens door caritas alleen. Persoonlijke caritas is nobel maar altijd tijdelijk. Zonder structureel vervolg kan caritas ongewenste betutteling worden en de ongewilde bestendiging van het bestaande onrecht. In Tertio van 7 juni (2023) zei de coördinator van de Voedselbank van Hasselt, Johan Savels, toepasselijk: ‘De Voedselbank lost de armoede niet op.’ De armoede moet worden opgelost. Dus is er meer nodig dan weldadigheid.

Natuurlijk moeten onze kerkelijke gemeenschappen en parochies allereerst zelf het voorbeeld geven en de zorg voor de armen – de oude en de nieuwe, die van hier en die van elders – op zich nemen. ‘Wat gij voor de minsten der Mijnen hebt gedaan, hebt gij voor Mij gedaan.’ Ook dat is onze opdracht.

Wat we preken, moeten we niet alleen doen, maar moeten we doen op een voorbeeldige en buitengewone manier, inventief als pioniers van de georganiseerde goedheid.

Die goedheid van de Kerk en de christen voor de mens hoort ook maatwerk te zijn, want dat kan de politiek niet. Door haar plicht van gelijke behandeling van alle burgers, die de kern is van de rechtsstaat en de rechtvaardigheid, is haar ‘barmhartigheid’ begrensd. De onze niet.

Gelukkig dat er recht is, evenzeer gelukkig dat er meer is dan recht. Gerechtigheid behoort tot de categorie van de staatsordening en vertrekt van het beginsel van de gelijkheid. Barmhartigheid behoort tot de categorie van de samenleving en vertrekt van het beginsel van de broederlijkheid. De eerste is verplicht, de tweede is genade. En genade moet van ons uitgaan.

Niet alleen barmhartigheid moet de dragende grond zijn van ons kerkelijk maatschappelijk handelen, ook nabijheid is een fundament. Maar een nabijheid die niet stopt, als niets meer kan worden ‘gedaan’. De maatschappelijke kracht van het christendom is de ‘raakbaarheid’, ook als de maakbaarheid stopt.

Nabijheid is ook weten dat je soms niets meer kunt doen, tenzij er zijn. Dat vergt moed, de moed om het verlangen naar maakbaarheid op te geven. En dat wil onze samenleving niet echt vandaag. Als er niets meer te ‘maken’ valt, besluit ze liever om er ‘een einde aan te maken’, zodat ze alsnog zelfbeschikkend kan lijken te zijn. Maar echte nabijheid kan ook betekenen dat je de zelfbeschikking opgeeft voor raakbare overgave. 

Nabijheid kan erop neerkomen dat je soms de dingen niet meer kunt veranderen. De echte spiritualiteit van de nabijheid vertrekt niet van de ‘maakbaarheid’, ze gaat uit van de ‘raakbaarheid’: zich laten raken door de medemens, zijn zorgen, zijn leed, zijn verlangens, zijn wanhoop en zijn verlatenheid.

De Duitse polemiste en schrijfster Hedwig Dohm, die als tijdgenote van de Eerste Wereldoorlog vanuit haar profetische kritiek oorlog een godslastering noemde, sprak vanuit dat profetisch perspectief: ‘Ich will dass wir Christen werden. Wir haben nicht den Kern des Christentums, die Menschenliebe.’ Dat is ons profetisch handelen ten volle: christenen worden door naastenliefde te beleven en naaste te worden.

Als we de naastenliefde (de liefde voor de mensen) missen, hebben we de kern van het christendom niet. Laten wij onszelf daarom die vraag steeds opnieuw stellen: beminnen wij voldoende onze medemensen? Laten we ons raken door het leed van de mens en de zorgen van de samenleving? Fratelli Tutti!

Maar dat kunnen we maar uithouden, als we gedreven blijven, begeesterd en bezield. Ons spreken en ons handelen zullen maar krachtig zijn, als ze spiritueel zijn geworteld en gefundeerd in gebed, bezinning, geloofsgesprek, viering en studie.

In haar roman Stad der Engelen. Of: The Overcoat of Dr. Freud schrijft de Duitse schrijfster Christa Wolf: ‘Als het volk niet meer gelooft, is het verloren. Dan verliest het zijn ziel en wordt het toegedekt door het puin van de beschaving.’

Om dat te vermijden moeten christenen actief zijn in de samenleving, vanuit het besef dat, in de woorden van de heilige Titus Brandsma, ‘God de diepste grond is van ons wezen en in onze daden zichtbaar moet zijn’.

Ons enthousiasme zal de toekomst van de kerk bepalen. Maar de mystiek zal de kwaliteit van ons enthousiasme bepalen. Karl Rahner schreef bijna zestig jaar geleden: ‘De gelovige van morgen zal een mysticus zijn, iemand die iets heeft ervaren, of hij zal niet meer zijn.’

Het besef dat God de diepste grond van ons wezen is en in onze daden zichtbaar moet zijn, is daarom het Godsbeeld dat deze tijd nodig heeft. Het is geen toeval dat gemeenschappen waar daadkracht en mystiek elkaar aanvullen, wel (nieuwe) gelovigen aantrekken.

Ik ben een fan van de daarnet genoemde en onlangs heilig verklaarde Titus Brandsma, karmeliet, universiteitsrector en journalist. Brandsma was vooral een mysticus. Het was precies die mystieke bevlogenheid die hem toeliet om de moderne tijd te omhelzen en tegelijk zich te verzetten tegen de onmenselijkheid van het nazisme, wat hij met zijn leven bekocht. Hij was wat elke katholiek hoort te zijn: mysticus, realist en activist.

Mystiek, de echte en niet de geveinsde, is overgave én daadkracht, omdat mystiek de eigen (waan)voorstelling voorbij is. De mysticus aanvaardt God zoals Hij is, ook in zijn afwezigheid. Dat blijmoedig vertrouwen beweegt de mysticus naar de wereld en de medemens.

Hij ziet de realiteit vanuit een diepgang die hem vrijmaakt. Het is die vrijheid die hem toelaat zich te verzetten tegen de verhulde barbarij van de tijd. Die zelfde vrijheid geeft hem ook de kracht om zijn eigen leven minder belangrijk te achten dan de menswaardigheid van anderen.

De mystiek van Titus Brandsma komt hierop neer: ‘God is verborgen aanwezig, in iedere mens én in de gehele schepping. Ieder moment schept God alles dat is uit het niets tevoorschijn. Alles is in God en God is in alles. Daarom staat de mysticus niet los van het alledaagse leven, maar staat hij of zij er juist voluit in.’

Geraakt door God, liet Brandsma zich raken door het lot van anderen. Die raakbaarheid is het antwoord van het christendom op de maakbaarheid van de wereld.

Een Hollandse vriend vroeg me of ik de Bijbel kon samenvatten in drie woorden die ook nog eens de titel zouden kunnen vormen van bijvoorbeeld een Bijbelproject of een nieuwe Bijbelvertaling.

De hele Bijbelse boodschap samenpersen in drie woorden? Onmogelijk! Toch liet die uitdaging mij niet los. Drie woorden? Je zou uiteraard kunnen denken aan de Drie-eenheid van ‘Vader Zoon Geest’. Of de drie van Paulus, ‘Geloof Hoop Liefde’.

Mijn spontane vanzelfsprekendheden kregen van mezelf toch slechts een onvoldoende. Bij ‘Vader Zoon Geest’ lijkt het of de Bijbelse boodschap enkel over God gaat en niet over wat de mens hoort te zijn en te doen. Bij ‘Geloof Hoop Liefde’ lijkt alle aandacht uit te gaan naar de menselijke inspanningen. Ik moest daarentegen een titel vinden die de goddelijke genade en de menselijke vragen samenbrengt.

Ik heb er een behoorlijke tijd moeten op prakkeseren vooraleer ik een gedempt Eureka kon slaken en mijn vriend kon laten weten: ‘Ik heb het. Mijn voorstel is: En toch ...’Dat ik nu ook weer niet zo zuinig met woorden had hoeven te wezen, was het sibillijnse antwoord uit Nederland. Hij had drie woorden gevraagd en ik bezorgde er slecht twee: En toch ...

Neen, antwoordde ik, toch drie woorden: de drie puntjes zijn in wezen ook een woord. Een woord naar keuze van de lezer. Die puntjes staan voor een eindeloze reeks van hoopvolle Godsgeschenken ondanks. Daar gaat de Bijbel uiteindelijk over: dat, ondanks pijn en wanhoop, haat en vernieling, zonde en zwakte, lijden en dood, er hoop is, beterschap, liefde, vrede, barmhartigheid en verrijzenis.

De mens valt altijd weer, en toch ... mag hij opstaan. God lijkt afwezig, en toch ... zal Hij er altijd weer zijn. We zijn zo vaak wanhopig, en toch ... is er hoop. Het kwaad lijkt oppermachtig, en toch ... wordt de tiran van de troon gestoten. Mensen kunnen zo hatelijk zijn, en toch ... overwint altijd weer de verzoening. We doen ook altijd weer wat we niet willen, en toch ... is er ook altijd weer vergeving. Oorlog heerst, en toch ... wint de vrede. Ons leven is eindig, en toch ... is er leven na de dood.

Adam en Eva verliezen hun onschuld omdat ze het verschil tussen goed en kwaad willen kennen, maar ze krijgen de hele wereld om het uit te zoeken. In de strijd om te bepalen waarheen de mensheid moet evolueren, rondtrekkend of sedentair, doodt Kaïn zijn broer Abel, maar het teken op zijn voorhoofd behoedt hem voor weerwraak.

Mozes is weggelopen uit Egypte, maar in het geknetter van een brandende struik hoort hij God zeggen dat Hij er altijd zal zijn, wat Mozes ertoe brengt zijn volk uit Egypte weg te leiden. Mozes sterft aan de grens van het Beloofde Land, maar zijn volk voor wie hij de tocht door de woestijn organiseerde, mag het land beërven.

Het volk verwasemt in ballingschap en hangt de harp aan de wilgen, maar het keert terug en mag volop weer psalmen zingen. Elia geeft de moed op, maar ontwaakt gesterkt uit zijn slaap. Ook Jona wil liever niet profeteren en vlucht, maar hij wordt op het strand geworpen en neemt de boodschap aan.

Altijd weer bij elke crisis: En toch ... Ook in het Nieuwe Testament. Er is ogenschijnlijk geen eten om de hongerige massa te voeden, maar dan geschiedt het wonder van de solidariteit. De hebberige en corrupte Zacheüs verstopt zich vol schaamte, maar wordt door Jezus uit zijn boom genodigd en wordt een man van naastenliefde. Petrus verraadt Jezus, maar krijgt de opdracht om diens kerk te leiden.

De Heer zelf schreeuwt zijn Godverlatenheid uit, maar beveelt uiteindelijk zijn geest in de handen van de Vader. Jezus sterft aan het kruis, maar het graf is leeg. De leerlingen kruipen angstig bijeen in het cenakel, weg van de wereld en de wraak, maar gooien uiteindelijk de deuren open en preken vol overgave. Twee ex-volgelingen van Jezus druipen weg uit de stad om in de anonimiteit van hun dorp Emmaüs onder te duiken, maar nog voor het ochtend wordt keren ze terug naar Jeruzalem.

En toch ... ook voor ons. Wat er gebeurt, hoe banaal het kwaad ook lijkt te worden, hoezeer geweld de overhand lijkt te hebben, de en-toch-belofte is het ultieme antwoord. ‘Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld’, aldus de slotzin van het Matteüsevangelie.

‘L'espérance est un risque à courir.’ Niet zomaar koos de Franse journalist Jérôme Cordelier deze zin als titel van zijn boek over het Franse katholieke verzet tegen het nazisme. De hoop ondanks was de inspiratie en de kracht van hen die het risico aandurfden om hoopvol tegen de bezetter in te gaan.

En wij? Ook wij kunnen uit de kerkelijke en wereldlijke wanhoop geraken. Christenen kunnen, getroost en verankerd in het geloof in God, laten zien wat het betekent om te leven van die en-toch-hoop.

Dat enthousiasme van de hoop ondanks, dat enthousiasme van en toch … zal ons in staat stellen om de toekomst van de kerk te bepalen. Laat het pinksteren, doe het pinksteren in uw kerkgemeenschap, lieve Frattelli Tutti.

 

© Mark Van de Voorde

 

 

 

 

Gepubliceerd door

Decanaat Kortrijk

Meer

Artikel

Deel dit artikel

Deel op Facebook
Deel op Twitter
Deel via e-mail

Lees meer

Hoe ondersteun je dementerenden? © Freepik
Lees meer

Ethiek van euthanasie bij vergevorderde dementie

icon-icon-evenement
Belgische jongeren - WJD Portugal 2023 © Don Bosco
readmore

Jaarrapport van de katholieke Kerk in België 2024

icon-icon-persbericht
Een gedeelde missie voor alle gedoopten
readmore

Gebedsintentie paus oktober 2024: voor een gedeelde missie

icon-icon-inspiratie

Recent bezocht

Bekijk je recent bezochte microsites, auteurs en thema's
© 2025 Kerk en Media vzw
Vacatures
Contact
Voorwaarden
YouTube
Twitter
Facebook