Zomaar een dag
“315 A moet nog op het toilet gezet worden.”
Ik keek de verpleegster niet-begrijpend aan. Het duurde even voor ik doorhad dat zij het over een patiënt had.
“Bedoel je Simonne?”, vroeg ik.
“Ik denk van wel”, zei ze.
Het was wennen voor me. Ik deed stage in het ziekenhuis naar aanleiding van mijn opleiding individuele counseling. Ik mocht er individuele gesprekken voeren, maar in de ogen van de onderbemande verpleging was dat pure luxe. Je helpt mensen niet met plassen door te gaan praten, zag ik ze denken. Ik sprong dus links en rechts ook bij voor andere taken.
In ruil daarvoor bleef ik mensen koppig bij hun naam noemen. Mensen zijn geen nummer.
Simonne was op sterven na dood geweest. De familie had haar allang opgegeven en had haar een document laten tekenen om haar huis alvast te verkopen. Simonne klauterde echter tegen alle prognoses in uit een diep dal. Haar huis was ondertussen verkocht.
Haar kamergenote Agnes – ‘315 B’ – was eveneens thuisloos. Ze kon niet meer terug naar de caravan waarin ze woonde. De sociale dienst had vastgesteld dat die vol met kakkerlakken zat.
De verhalen die ik hoorde waren een mengeling van sociale wantoestanden, diep verdriet, woede en machteloosheid. Deze mensen raakten me diep. Later hoorde ik dat deze gang ‘de vergeetput’ werd genoemd. Maar vergeten zal ik hen niet.
Sylvie