Van brief tot wikkel
De losgekomen papieren wikkels uit het Ninoofse Corneliusschrijn geven bij aandachtig onderzoek een hele geschiedenis prijs. Je verwacht in de eerste plaats dat er op geschreven is welke relikwie daarin verpakt zat en ziehier, vetjes neergepend, SS. Martyrum Treuire(n)sium – (relikwie) van de HH. Martelaren van Trier. De geschiedenis van die martelaren is gelinkt aan die van hun collegae van het Thebaans legioen: een deel van die militairen was de marteldood gestorven in het latere Sankt Moritz (Lat. Agaunum) maar een ander deel was al in Trier (Lat. Augusta Treverorum) geraakt om daar dan alsnog te worden geëxecuteerd… samen met een aantal Christen-militairen van Trier, jawel, de zgn. martelaren van Trier. We kunnen ons afvragen welke relikwie in dit papier verpakt zat, maar die vraag kunnen we niet oplossen omdat in de inventaris van 1667 geen relikwie van de martelaren van Trier staat opgelijst. Twee zaken zijn wel duidelijk: ten eerste, dat het een kleine relikwie moet zijn geweest, klein genoeg om in dat kleine blad papier te worden gevouwen; en ten tweede, dat deze bescheiden relikwie één van de losse relikten is in ons relikwieschrijn. Aan de lijst van heiligen, verzameld in het Ninoofse schrijn, mogen dus de martelaren van Trier worden toegevoegd.
Zijn we daarmee uitgepraat? Ja… tenzij we de andere tekst op hetzelfde papier ook op de oorspronkelijk ingesloten relikwie mogen betrekken. Als we het papier onderste boven leggen, zien we namelijk in een andere inkt en in een ander schrift een adressering zoals men die op een brief verwacht: van meertaligheid gesproken!
Eerst in het Latijn: Ad(mod)um R(everen)do in Christo D(omi)no / Domino Pastori de Liedekercke – Aan de Zeereerwaarde Heer in Christus, Mijnheer Pastoor van Liedekerke. Dan in een mengeling van Nederlands en Frans: Tot Liekercke / par Amys Aen den seer Eerw. heer Pastere.
De brief moest dus in Liedekerke geraken, in het lokale dialect van die tijd (en van nu) Liekercke. Natuurlijk bestond Bpost nog niet en dus werd een beroep gedaan op vrienden (par Amys, of in een meer vertrouwde Franse schrijfwijze: par amis) om de brief bij de bestemmeling te brengen: den seer Eerw. heer Pastere, ook weer in herkenbaar dialect.
De pastoor van Liedekerke was vanouds een norbertijn van Ninove. Een Latijnse kroniek van de abdij helpt ons zijn naam te achterhalen. Onder het jaar 1639 staat vermeld dat er dat jaar verschillende relikwieën naar de abdij van Ninove zijn gebracht, sommige afkomstig van gravin de Zallazar, andere uit het sterfhuis van de pastoor van Liedekerke (vertaling van de auteur). Alweer geen naam, zal u zeggen, maar wel een soort raadseltje om ons te helpen: welke pastoor van Liedekerke stierf in 1639? Gelukkig bleef er een handschrift bewaard waarin de kloostercarrière van onze norbertijnen uit de XVIIe en XVIIIe eeuw werd bijgehouden en zo raakt de identiteit van onze anonieme pastoor uiteindelijk onthuld: na zijn inkleding in de abdij van Grimbergen kwam Philippus Matthijs bij ons, alias Philippus Mathiae uit Antwerpen. Nadat hij een jaar op proef was geweest, legde hij in 1603 op het feest van Maria Boodschap zijn kloostergeloften af. Hij was pastoor in Liedekerke en stierf op 15 oktober 1639 (vertaling van de auteur). De kleine relikwie van de HH. Martelaren van Trier had bij leven pastoor Matthijs in Liedekerke vertroost. Na zijn dood kreeg het bescheiden relikt een plaats in het grote zilveren schrijn en daarin hoort het ook in onze parochie nog steeds thuis.
J.P.
4 november 2017
Ontdek ook de andere artikels "Uit het Corneliusschrijn"