Martelaren van Gorcum
Je kan in onze abdijkerk niet naast de martelaren van Gorcum kijken: hun levensgrote beelden lijken de toegang tot het koor te bewaken. Abt Ferdinand Vander Haeghen licht in zijn dagboek niet toe hoe of wanneer die beelden er zijn gekomen, maar provisor Roosenbergh kon in 1779 wel nog wat feiten meegeven: Immediate buijten de choor zijn twee nietsen, in dewelcke staen de twee martelaers van Gorcum, Adrianus Peckam en Jacobus Lacop, bij de Canoniken des h. order van Praemonstreijt en pastoors in Hollant, geordonneert ende gesneden door de konstigen belthauwer en architect mijn heer Bouchet (van Baurscheit), Antwerpenaer, vergult ende gemarberizeert door Simons, Brusselaer.
Het Nederlands van die dagen vraagt hier en daar om wat vertaling. Zo moet je de eerste zin begrijpen als: Even buiten het koor zijn er twee nissen, waarin de twee martelaren van Gorcum staan. Zelfs de oudsten onder ons zullen zich die nissen niet herinneren, want die zijn wellicht nog in de Franse tijd (1794-1814) verdwenen. Waarschijnlijk zijn de beelden bij de omvorming van abdij- tot parochiekerk ook wat verplaatst, want nu staan ze niet langer buiten het koor. Kortom, plaats en decor van deze beelden zijn vandaag niet meer precies wat ze vroeger waren. Probeer ze u voor te stellen in nissen en je zal begrijpen dat ze in hun oorspronkelijk enscenering nog meer imponeerden dan nu.
Confraters van Jacob Lacop te Ninove
Voor deze beelden als kerkornament werden geplaatst, had de Ninoofse abdijgemeenschap al een hele geschiedenis met de martelaren van Gorcum doorgemaakt. Hun verhaal kregen ze al snel te horen, omzeggens uit eerste hand, want twee jaar na hun dood werden de confraters van Jacob en Adriaan uit hun abdij te Middelburg verdreven. Dat gebeurde na de overgave van de belegerde stad in 1574. Omdat de middelen ontbraken om kloostergemeenschap bijeen te houden, werden de norbertijnen van Middelburg over andere abdijen van de orde verdeeld. Twee van hen vonden zo in Ninove een nieuwe thuis, Petrus Bijl en Petrus Malcot. Volgens het dodenboek van onze abdij stierf fr. Bijl er op 13 augustus 1575. Hij heeft dus hooguit een jaar in Ninove verbleven, op zich niet lang, maar wel lang genoeg om zijn verhaal kwijt te kunnen van de voorbije jaren. Middelburg had de twijfelachtige eer genoten om op 22 augustus 1566 als eerste stad in het huidige Nederland bezoek te krijgen van beeldenstormers. Ze gingen er met zo’n zeshonderd aan het werk, zij het niet extreem fanatiek: de abt-bisschop van Middelburg en het stadsbestuur konden met hen nog onderhandelen over wat wel en wat niet mocht worden vernield. Niettemin was dit het begin van het einde. Zes jaar later stierven de martelaren te Gorcum en nog eens twee jaar later eindigde de geschiedenis van de abdij van Middelburg met de uitdrijving en opdeling van de kloostergemeenschap.
Petrus Malcot overleefde zijn confrater bijna 35 jaar. Hoe hij de gebeurtenissen in Middelburg heeft ervaren, weten we niet, maar de kans is heel groot dat hij dat achteraf allemaal nog niet zo erg vond… in vergelijking met de beproevingen die hij achteraf met de norbertijnen van Ninove moest doorstaan. De dodelijke combinatie van godsdienstwaanzin en een gewapende opstand tegen de Spaanse overheid trof de Ninoofse abdij in 1578. Abdijkerk en kloostergebouwen werden verwoest, de kloosterlingen op de vlucht gejaagd. Pest dunde hun rangen in Brussel, in Aalst werden ze het slachtoffer van Calvinistische legerbenden; over Bergen in Henegouwen keerden ze in 1685 naar Ninove terug, dat nog voor jaren een onveilige plaats zou blijken. Naar de kloostersite durfden ze pas op 24 december 1597 terug te keren. Malcot stierf daar uiteindelijk op 6 augustus 1601 en werd er begraven in de kloostergang.
Relikwieën voor Ninove
De martelaren van Gorcum waren in 1572 begraven op de plaats van hun terechtstelling. Twee paters Franciscanen vonden hun stoffelijke resten in 1615 terug en brachten die in het geheim over naar het klooster van de minderbroeders te Brussel. Daar kwamen ze onder de hoede van een volbloed Spanjaard, Andres de Soto, biechtvader van de landvoogdes Isabella. Deze man kwam te Brussel, waarschijnlijk aan het hof, in contact met de toenmalige abt van Ninove, Jan David. David moet belangstelling hebben getoond voor de stoffelijke resten van de martelaren van Gorcum. Twee van hen waren tenslotte ordebroeders, norbertijnen uit Middelburg. En niet alleen Ninove was geïnteresseerd, maar ook andere abdijen van de ordeprovincie Brabant (Grimbergen, Dielegem, Park-Heverlee, Antwerpen, Averbode, Tongerlo). Zo verkreeg hij in 1619 allicht ook voor hen een deel van de relikwieën van de (martelaren) van Gorcum. De transfer werd netjes geregeld bij notariële acte, die wel staat samengevat in een inventaris van 1667, maar zelf niet bewaard bleef in het abdij-archief. Zo blijven een aantal details van de overeenkomst tussen de Soto en David in het ongewisse. Beide mannen hebben zeker van gedachten gewisseld over de procedure van zalig- en heiligverklaring te Rome, want ginds in het verre zuiden stond geen menigte Santo subito! te roepen voor de arme stakkerds die omwille van hun standvastig geloof in het barre noorden door een bende dolle watergeuzen waren omgebracht.
Met tijd en (veel) geld…
De zaligverklaring van de martelaren van Gorcum vergde een langdurig proces. Zij werd pas in 1675 uitgesproken, zestig jaar na de overbrenging van de relikwieën naar Brussel. Intussen was er stevig voor betaald. In het dagboek van abt Jan De Neve lezen we dat de abdij van Ninove op 15 februari 1675 voor haar deel niet minder dan 300 gulden mocht bijdragen tot de Canonizatie van de Martelaren van Gorcom. Omgezet naar geld van nu komt dat neer op een bedrag tussen twintig- en dertigduizend euro. Dat tevoren al een aanbetaling was gebeurd, lijkt meer dan waarschijnlijk. En aan de andere abdijen van de ordeprovincie werd allicht eenzelfde bijdrage gevraagd, om nog te zwijgen we nog over wat de minderbroeders aan Rome betaalden.
Door hun canonisatie werden de martelaren van Gorcum verheven tot de eer van het altaren. Nu telde onze abdij te Ninove vele altaren, maar de speciale devotie voor de ordebroeders die met hun bloed hadden getuigd, blijkt uit de lezing die abt Ferdinand De Moor in 1692 toevoegde aan het officie van de HH. Cornelius en Cyprianus, tot eer van onze confraters, de martelaren van Gorcum. Alleen God zij eer en glorie, en moge Hij ons eeuwig loon zijn! (Dagboek, p. 106 - 18 april 1692). Daarmee plaatste hij de martelaren nagenoeg op dezelfde hoogte als de patroonheiligen zelf van de abdij.
Die positie bevestigde abt Vander Haeghen toen hij hun relikwieën in 1727 insluiten in het hoofdaltaar van zijn nieuwe – onze huidige – abdijkerk. Ook hun heiligverklaring zou dus zeker feestelijk zijn gevierd, … als onze abdij het einde van het ancien régime had overleefd. In het licht van de eeuwigheid betekenen jaren natuurlijk niets, maar het spreekt wel tot de verbeelding dat onze abdij van Ninove al zeventig jaar opgehouden had te bestaan, toen de martelaren van Gorcum uiteindelijk in 1867 werden heilig verklaard.
J.P.
11 november 2017
exact 880 jaar na de stichting van de Ninoofse abdij
Ontdek ook de andere artikels "Uit het Corneliusschrijn"