Bij het vallen van het blad denken we aan al die mensen waarvan we afscheid moesten nemen. De herinneringen, mooie en andere, brengen af en toe heel diepe gevoelens naar boven. De vraag: “wat is een mensenleven toch?” is er dan ook een van alle tijden.
We nemen hier uit het ruime ‘Lectionarium van de uitvaart’ een merkwaardige tekst uit het boek Wijsheid (W 2,1-4a.22-23; 3,1-9). De auteur leefde zo een vijftig of dertig jaren voor Christus. Zijn overwegingen over het lot van de mens zijn een historisch keerpunt te noemen in het Oude Testament.
Die Bijbeltekst plaatst twee opvattingen scherp tegenover elkaar. Eerst komt het betoog van hen die vinden dat alles eindig is (W 2,1-4). En vervolgens lezen we het getuigenis van hen die beseffen dat de dood het laatste woord absoluut niet heeft.
De eerste reeks verzuchtingen is een recept om gedeprimeerd te raken. “Ons bestaan is kort en triest… niemand is ooit teruggekeerd… niemand herinnert zich wat we verwezenlijkt hebben… onze naam wordt uitgewist, voorgoed.” De auteur heeft geen goed woord voor dat soort zwarte gedachten. Die zo spreken kennen de waarheid niet, schrijft hij. Ze beseffen nog niet dat we opgenomen worden in Zijn goddelijk leven.
Het getuigenis van de tweede groep komt dan van Joden die met hart en ziel vasthouden aan het besef dat God nooit iemand alleen laat. Hij laat ons nooit vallen in het niets! Onze God is trouw en geen God van doden maar van levenden. Ook al was de dood hier een ramp en een tragedie, doorheen alle gemis mogen we geloven dat de overledenen in vrede zijn.
En de dichter in het boek Wijsheid bedacht dit krachtige vergelijk: “Ze zullen opvlammen, ze zullen voortjagen als gensters door een stoppelveld.” (W 3,7). Het verdorde, kort-gemaaide stro komt knetterend weer tot leven.
Had die dichter van 2000 jaar geleden vandaag door de Webb-telescoop naar de sterrenhemel gekeken, hij zou wellicht die nevels bezongen hebben waarin telkens zwermen en zwermen nieuwe sterren ‘geboren’ worden. Kosmisch vuurwerk. Een ‘stoppelveld’ valt inderdaad wat mager uit in vergelijking met al het grootse dat ons wacht en nu al is begonnen.
Pater Ludwig sj