De eerste dag van de Goede Week opent een dagenlange, intense bezinning over Jezus’ lijden, dood en verrijzenis.
Wie vertrouwd is met de vier evangeliën zal het niet ontgaan zijn. De verhalen over Jezus lijken in het begin op willekeurig bijeengesprokkelde anekdoten. Elke evangelist rangschikt wat losse vertelsels naar eigen goeddunken met het oog op zijn lezerspubliek. Maar het relaas over Jezus’ laatste dagen is bij iedereen tot in de (pijnlijke) details uitgewerkt. Die gebeurtenissen kunnen we volgen van dag tot dag, bijna van uur tot uur. Een aanwijzing wellicht dat die episode als uiterst betekenisvol wordt gezien.
Wie wat moeite heeft gedaan om Paulus’ brieven te lezen zal het ook opgevallen zijn. Als je nieuwsgierig bent om te weten wat Jezus’ karakter was, hoe die eruitzag of hoe Hij reageerde, dan ben je bij Paulus aan het verkeerde adres. Het enige waarover Paulus het heeft – en niet kán zwijgen – zijn: Jezus’ kruisdood en verrijzenis. Alles vloeit daaruit voort. En de rest lijkt van ondergeschikt belang. God toont zich op het kruis als de Heer vol mededogen. Barmhartigheid zonder voorwaarden en zonder grenzen. Jezus sluit zelfs de vijand niet uit.
Ook voor Johannes is de Passie het hoogtepunt. Hij vertelt het vol subtiele ironie. Wat je hoort en ziet, is juist niet wat je denkt dat het is. Rollen worden omgedraaid. Geen ‘veroordeelde staat voor Pilatus, maar de ‘opperrechter’, de ‘Mensenzoon’ (ziet de mens!). Geen ‘slachtoffer maar de ‘Koning', de ‘Gezalfde/Messias’ (wat ik geschreven heb, heb ik geschreven!). Geen nederlaag dus maar de ultieme overwinning. Niet dood maar levend. Johannes heeft Jezus’ laatste dagen lang en diep overwogen. Terecht lezen we zijn versie integraal, elk jaar opnieuw, op Witte Donderdag en Goede Vrijdag.
“Hosanna, onze langverwachte koning is hier”, horen we op Palmzondag. Maar wat voor soort koning Jezus is, komen we pas te weten na grondige beschouwing. Luister, kijk… overweeg met alle zintuigen. Onze voorouders deden dat met overgave, met ‘passie’ om het treffend te zeggen. Getuige hiervan dit gedicht:
“Ick wil my gaen vermeyden In Iesus’ lijden groot. Van daer en wil ick niet scheyden int leven noch in die doot. / Het is een prieel met bloemen, bedaut met soo menighen traen. Och mocht ic daer in comen mijn trueren waer al gedaen. / Men hoorden den nachtegael singen al onder den scherpen doren. Sijn herteken was vol van minnen. Diet belieft die maecht gaen hooren…”
[Lied toegeschreven aan Johan Brugman, o.f.m. (1400–1473). Opgenomen in de liederenbundel van Hendrik de Coster, Het oudt Huysken van Bethleem (1590).]

Pater Ludwig sj.