Als er één ding zeker is, in welke religie dan ook, dan is het dat niemand God ooit gezien heeft. Niemand weet precies hoe God er uit ziet; niemand kent de ultieme formule die zijn bestaan omschrijft; geen enkel dogma kan hem ‘vatten’ noch ‘be-vatten’; geen enkele tekst kan hem geheel ‘be-grijpen’. En toch is er één iets dat absoluut overeind blijft… Men zou alsnog kunnen spreken van een wezensdefinitie, in de zin van één diepe waarheid die de kern van zijn wezen betreft: God is liefde...
En ik ben niet de enige die zo denkt. De aloude Bijbelse teksten vertolken behoedzaam dezelfde waarheid. In het bijzonder de eerste brief van Johannes stelt het in evenveel en in precies dezelfde woorden (1 Joh 4,12-16). “Niemand heeft God ooit gezien”, stelt hij onomwonden. “Maar als we elkaar liefhebben, blijft God in ons en is zijn liefde in ons ten volle werkelijkheid geworden.” Dat is, zo stelt hij, wat we geleerd hebben door “het delen in zijn Geest” en het is wat we gezien hebben in de zending van Jezus, die beleden wordt als “Zijn zoon en onze redder.” Het gaat hier niet toevallig om twee aspecten die wellicht de kern van christelijk geloven uitmaken: de Geest die gezonden wordt en ons deelachtig maakt aan Gods eigen diepste werkelijkheid enerzijds en Jezus die, mens geworden, God levensecht onder de mensen brengt anderzijds.
Op die wijze, gaat Johannes verder, hebben we “Gods liefde, die in ons is, leren kennen.” We mogen “erop vertrouwen”, voegt hij eraan toe. En hij beklemtoont het nog een keer kernachtiger, in drie woorden die één van de eenvoudigste en tegelijk diepste (zoals dat met eenvoud is) omschrijvingen vormen die het Nieuwe Testament ons aanreikt over God: “God is Liefde.” “Wie in de liefde blijft, blijft in God, en God blijft in hem.” Johannes redeneert heel logisch. Als God liefde is, geldt ook omgekeerd dat waar mensen Liefde werkelijk maken, God aanwezig komt. Kortom, wie liefdevol leeft, leeft in God, want God – die liefde is – leeft in hem.
Lees verder onder de foto.