van U zijn de lof, de roem, de eer en alle zegening.
U alleen, Allerhoogste, komen zij toe en geen mens is waardig U te noemen.
Geloofd zijt Gij, mijn Heer, met al uw schepselen,
vooral heer broeder zon, die de dag is, en door wie Gij ons verlicht.
En hij is mooi en stralend met grote luister.
Van U, Allerhoogste, draagt hij het zinnebeeld.
Geloofd zijt Gij, mijn Heer, door zuster maan en de sterren.
Aan de hemel hebt Gij ze gemaakt, schitterend, kostbaar en mooi.
Geloofd zijt Gij, mijn Heer, door broeder wind en door de lucht en de wolken,
het helder weer en ieder jaargetijde,
waardoor Gij uw schepselen in leven houdt.
Geloofd zijt Gij, mijn Heer, door zuster water,
die heel nuttig is, nederig, kostbaar en kuis.
Geloofd zijt Gij, mijn Heer, door broeder vuur,
door wie Gij voor ons de nacht verlicht.
En hij is mooi en vrolijk, stoer en sterk.
Geloofd zijt Gij, mijn Heer, door zuster aarde,
onze moeder die ons in leven houdt en leidt
en allerlei gewassen met kleurige bloemen en kruiden voortbrengt.
Geloofd zijt Gij, mijn Heer,
door hen die vergiffenis schenken door uw liefde,
en ziekte en verdrukking dragen.
Gelukkig zij die dat dragen in vrede,
want door U, Allerhoogste, zullen zij worden gekroond.
Geloofd zijt Gij, mijn Heer, door onze zuster de lichamelijke dood,
waaraan geen levend mens ontsnappen kan.
Wee hen die sterven in doodzonde.
Gelukkig wie zij aantreft in uw allerheiligste wil,
want de tweede dood zal hun geen kwaad doen.
Loof en zegen mijn Heer, en dank en dien Hem met grote nederigheid.Allerhoogste, almachtige, goede Heer,
Paus Franciscus koos als titel voor zijn wereldbrief over de zorg voor ons gemeenschappelijk huis: 'Laudato Si'. Dit zijn de eerste woorden van het Zonnelied van Franciscus van Assisi. Franciscus schreef deze lofzang aan het einde van zijn leven, in 1225. Hij was amper 45 jaar oud, maar was al uitgeput door vermoeidheid.
Een jaar eerder ontving hij de 'kruiswonden' tijdens een visioen op de berg La Verna. Hij leed ook aan een ooginfectie die hij in het Oosten had opgelopen en waardoor hij bijna blind was geworden. Hij had zoveel pijn dat hij het daglicht niet meer kon verdragen. In het clarissenklooster van San Damiano bracht Clara hem onder in een klein huisje en verzorgde hem. Daar had Franciscus een spirituele ervaring die zo krachtig was dat de woorden vanzelf uit zijn mond vloeiden en deze lofzang tot leven brachten. Hij looft broeder zon, zuster maan en de sterren, broeder wind, zuster water, broeder vuur ... De afwisseling van de aanspreektitel 'zuster' en 'broeder' in deze lofzang is opmerkelijk voor die tijd!
Dit gedicht is niet zomaar een sentimenteel loflied op de natuur. Franciscus heeft het niet over dieren, noch over de velden en wijngaarden van Assisi! Franciscus prijst de elementen waarvan de mens niet kan zeggen: “Dat is van mij.” Franciscus prijst niet het leven dat de Heer ons schenkt. Hij prijst 'zuster lichamelijke dood'. Evenmin prijst Franciscus zijn broeders, de broederschap, het feit dat ze goed met elkaar kunnen opschieten. Hij prijst ‘degenen die vergeven’, dat wil zeggen degenen die een breuk met anderen hebben meegemaakt en ondanks die breuk in staat zijn om verzoening tot stand te brengen.
Franciscus nodigt ons allen uit om met verwondering de schepping als mysterie te aanschouwen, met verwondering en contemplatie te ontdekken. We zijn de manier kwijtgeraakt om de schepselen te zien in hun betekenis als weerspiegeling en uitdrukking van de Schepper en Drie-eenheid. Dit maakt het Zonnelied tot een loflied voor God voor en door de schepping, met een duidelijke opdracht voor ieder van ons in die scheppingsdynamiek. Ja, alles is er, in overvloed gegeven.
Hilde Vantomme f.m.m.