We lezen het slot van de Zendingsrede. Jezus heeft het over een ‘loon’. Ook in de eerste lezing wordt iemand beloond (de weduwe van Sunem).
De studenten hebben vakantie. Dat is een zalige tijd van vrijheid. Velen zullen een job doen om wat bij te verdienen. En veel andere jonge mensen zullen zich een tijdje gratis inzetten voor het welzijn van andere mensen, in een jeugdbeweging of in één of ander sociaal project. Zij krijgen daarvoor geen ander loon dan de dankbaarheid en de vriendschap van anderen en natuurlijk de voldoening om van betekenis te zijn voor iemand anders.
Dat gebeurt ook in de schriftlezingen van vandaag. In de eerste lezing, uit het Tweede boek Koningen, geven een weduwe en haar man onderkomen aan de profeet. Zij worden door hem gezegend. In het evangelie roept Jezus op tot gastvrijheid. Telkens voegt Hij eraan toe dat de mensen die doen wat Hij zegt, beloond zullen worden. Moeten wij ons dan inzetten om een beloning te krijgen?
Jezus zegt wat het motief is om te handelen: een profeet helpen, omdat het een profeet is; een deugdzaam mens opvangen, omdat het een deugdzaam mens is. Het gaat Jezus niet om het loon, maar om de inzet. Het loon is trouwens geen geld maar wat we terugkrijgen als we ons gratis inspannen om mensen gelukkig te maken. De beloning is de voldoening die we vinden als we Gods wil doen. Jezus denkt nooit in termen van geld of bezit. Maar Hij gelooft wel in de wederkerigheid van liefde en vriendschap.
Mogen studenten niet bijverdienen? Natuurlijk wel. Maar het loon dat zij ontvangen omdat ze zich ook gratis inzetten voor anderen, is onvergelijkbaar. Dat is wat Jezus zegt als Hij ons vraagt te kijken in de richting van de anderen.