Toen ik nog klein was hadden we achter ons huis een hele groentetuin. Mijn vader had deze in drie stukken onderverdeeld. De eerste voor mijn oudere zus, de tweede voor mijn oudere broer en de derde, niet voor mij, maar voor mijn jongere zus. Alle drie wilden ze maar al te graag over hun stukje grond beschikken. Ze zouden er goed zorg voor dragen. Op tijd en stond water geven, het onkruid wieden en alles wat een goede tuinman en -vrouw zoal doet. Ik wist toen maar al te goed dat daar heel wat werk bij komt kijken en daarom zag ik al dat werk liever aan mijn neus voorbijgaan…
Beste broeders en zusters, ook Jezus weet maar al te goed hoe het er op het veld aan toe gaat. Dat blijkt uit de twee parabels die we zonet hebben beluisterd. De parabel over de man die zaait en oogst, en de parabel over het mosterdzaadje. Beide gaan over het koninkrijk Gods.
De eerste parabel begint met ‘een man’ die zaait. Die man kan betrekking hebben op degene die het zaad van het Woord zaaide: Jezus zelf. Het feit dat die man uiteindelijk de sikkel in het gewas slaat op het moment van de oogst, is in zekere zin een verwijzing naar Gods oordeel. Diezelfde man kan ook symbool staan voor ons gelovigen. Er staat namelijk geschreven dat de man gaat slapen en niet precies weet hoe het zaad uit zichzelf ontkiemt en opschiet. De man uit de eerste parabel heeft m.a.w. zowel op God als op onszelf betrekking. Aan de hand van de eerste parabel wordt duidelijk dat de komst van het Rijk Gods een gebeuren is zoals het groeien en rijpen van graan iets is waar we een rol in te vervullen hebben, maar dat buiten ons en boven ons omgaat. Het koninkrijk van God is reeds werkzaam in de wereld, wij moeten eraan meewerken, maar het moment moet nog aanbreken waarop we de volheid van het Rijk Gods zullen aanschouwen.
De tweede parabel gaat over het mosterdzaadje. Om deze parabel goed te verstaan, is het belangrijk om de link te leggen met de eerste lezing uit de profeet Ezechiël. De profeten voor Jezus’ komst hadden namelijk de gewoonte om koninkrijken te vergelijken met bomen. Ook Jezus plaats zichzelf binnen deze traditie wanneer hij spreekt over het mosterdzaad. Het is heel gemakkelijk om een mosterdzaadje te planten. Binnen een mum van tijd komt het op en wordt het groter dan alle andere struiken.
Beste broeders en zusters, met de parabel van het mosterdzaadje reikt Jezus ons een beeld aan voor gelovig leven in een samenleving waar men maar moeilijk openstaat voor de komst van Gods rijk van liefde en vrede. God vraagt geen grote dingen – Hij vraagt niet dat we een hele groetentuin zouden onderhouden – maar enkel dat we ons best doen om daar waar we komen mosterdzaadjes te planten, door in alle eenvoud uit te komen voor ons geloof, hoe moeilijk dit soms kan zijn, maar met het volste vertrouwen dat hoe klein en gering onze bijdrage ook is, het toch zijn vruchten zal voortbrengen, ook al zien we het nu nog niet. Ontelbaar zijn de mensen die zich in hun handel en wandel laten inspireren door Jezus. We hebben er dikwijls geen weet van. Maar op een dag, wanneer al die mosterdzaadjes tot volle wasdom zijn gekomen, zullen we kunnen rusten in hun schaduw en zullen we weten dat Gods rijk van liefde en vrede in zijn volheid onder ons is gekomen. Amen.