Verward, het hart doet zeer. Hij is er niet meer. Hij, die voor mij alles was en is en zal zijn. Ik dool rond. Nergens een steunpunt meer. Alleen nog doodse duisternis. Zelfs wat nog over bleef, zijn dode lichaam, weggenomen, vervreemd. En plots: een stil woord, mijn naam in het nog zeer vroege licht. Een naar mij toegewend gelaat: Hij leeft. Hij is er – de Levende. Hij opent mijn ogen: Een nieuw zien wordt mij gegeven. Er valt een heel nieuw licht mijn leven binnen: Paaslicht. Een open graf en een open hemel. En ik weet: Hij is er – Aanwezig. Ik mag weer leven voor Hem, in Hem, door Hem. Hij leert mij zien met nieuwe ogen, met ogen van geloof. Met die ogen wordt alles anders: elk mensenkind een kind van de Vader; elk lijden doorleden door Hem; elk sterven anders, dieper leven. Mag ik zo spreken? Ja, want niets kan mij nog van Hem scheiden. Hij leeft. Hij is er. Hij gaat met mij mee, nu en in het uur van onze dood.