Het pontificaat van Pius X was « één van de meest vruchtbare pontificaten uit de geschiedenis van de Kerk », aldus een Italiaans benedictijn die met René Bazin bevriend was.
In zijn eerste encycliek, E supremi apostolatus cathedra, van 4 oktober 1903, schetste de Paus de grote lijnen van zijn programma dat hij begonnen was te Salzano, ontwikkeld had te Mantua en te Venetië en tenslotte zou toepassen op heel de katholieke wereld : alle aspecten van het leven van de Kerk herstellen om « de ver van Christus’ wijsheid afgedwaalde menselijke samenlevingen » terug te brengen « tot gehoorzaamheid aan de Kerk ; de Kerk, op haar beurt, zal ze onderwerpen aan Christus, en Christus aan God ».
Hij bracht ook de doodsnood in herinnering die hij gekend had op het ogenblik van zijn uitverkiezing tot Paus en onthulde er de diepere oorzaak van :
« Wij ervoeren een soort van verschrikkelijke angst toen wij de rampzalige omstandigheden overwogen waarin de mensheid zich momenteel bevindt. Kan men de diepgewortelde en ernstige ziekte negeren die op dit ogenblik, meer dan in het verleden, de maatschappij in haar greep heeft ? Zij wordt van dag tot dag erger, tast de samenleving aan tot op het bot en sleurt haar naar de ondergang. Deze ziekte, eerbiedwaardige broeders, is u bekend : het betreft het in de steek laten van God, het gaat over de apostasie...Maar omdat het God behaagd heeft zijn nederige dienaar te verheffen tot deze volheid van macht, putten Wij moed uit Hem die ons versterkt, gaan wij onverwijld aan het werk en verklaren Wij gesteund door de goddelijke kracht : ons enig doel in de uitoefening van het ambt van Opperherder is het herstellen is van alles in Christus, opdat Christus alles zou zijn in alles... »
Zonder dralen legde hij zich toe op concrete zaken die het gelovige volk konden bewaren en heiligen. Op 22 november 1903 publiceerde hij een Motu proprio over de sacrale muziek, « een tekst », schrijft Bazin, « waarin zich niet alleen de jaloerse fierheid om het Huis van God openbaart, maar ook de praktische ingesteldheid van een man met smaak die parochies heeft bestuurd en bekend is met kapelmeesters, zangers en het “ repertorium ” van de feestdagen ». Op 19 maart 1904 decreteerde de Paus een herziening van de codificatie van het kanoniek Recht, en Bazin bewondert als rechtsgeleerde de helderheid en « de geest van durf, die nergens zo sterk aanwezig is als bij zeer heilige mensen », zoals die tot uiting kwamen in het initiatief zelf.
DE PAUS VAN DE EUCHARISTIE
Het is met een zichtbare tevredenheid en een vurige verering dat de katholieke schrijver vervolgens “ de Paus van de veelvuldige Communie ” herdenkt :
« De hervorming die hij heeft doorgevoerd in het eucharistisch leven van de gelovigen heeft een draagwijdte en een weldoende invloed die door niemand kunnen worden gemeten. De Paus heeft de hernieuwing van de wereld gewild. Volgens zijn lijfspreuk heeft hij die gevraagd aan Christus. Hij heeft tot de volwassenen gezegd : “ Nader tot Hem, elke dag : ik haal de hekkens naar beneden ” ; hij heeft tot de kinderen gezegd : “ Kom tot Hem, van zodra jullie de leeftijd bereikt hebben waarop jullie Hem kunnen begrijpen en liefhebben. ” Het jansenisme, één van de meest verraderlijke ketterijen omdat ze mikte op de vurige zielen, was ontstaan in de Nederlanden en was van daaruit verspreid geraakt in verschillende landen. Slechts zelden te communie gaan, omdat we het niet waardig zijn ; zich onthouden van de communie uit eerbied voor Christus : dat was de basis van deze samenzwering tegen de goddelijke liefde...
« De eucharistische decreten van Pius X vormen één van de belangrijkste verwezenlijkingen van het Pausdom van alle tijden. Ze mogen terecht een uiting van genialiteit genoemd worden. Ze ontroerden van dankbaarheid alle christenen in wie de liefde van Christus leeft, dit wil zeggen een menigte van alle landen, alle talen en alle leeftijden. Het is precies die menigte die belet dat de wereld helemaal tot verval komt... »
DE OVERWINNAAR VAN DE KETTERIJ
De voorganger van Pius X, Leo XIII, had niets ondernomen tegen de ketterij van het modernisme, dat zich als een kanker in het lichaam van de Kerk had uitgezaaid. Pius X spoorde de ketterij met zijn adelaarsblik op en verwierp haar met heel de vurigheid van zijn godsdienstzin. Hij ontmaskerde de valsheid van haar aanhangers « met een door God geïnspireerde helderheid » en veroordeelde het modernisme in een reeks van akten die hun hoogtepunt bereikten in de encycliek Pascendi dominici gregis van 8 september 1907, in alle opzichten een « leerstellig monument ».
« Het modernisme is de ketterij van het einde der tijden », legt abbé de Nantes uit. « Het ontkent God en Christus in hun levende realiteit om er kopieën van te maken die het kan aanbidden zonder uit zichzelf te treden of zich aan iemand te onderwerpen » (CRC nr. 96, p. 14).
Bazin heeft dit zelf ook goed begrepen : « Pius X heeft deze leer gedefinieerd als het trefpunt van alle ketterijen. Het modernisme verschilt slechts van de absolute vrijdenkerij door zijn pretentie katholiek te blijven. Het heeft werkelijk alles ontkend, behalve dat kleine duistere sentiment, de drang naar het ideaal, dat het blijft bestempelen als godsdienst. Het is voldaan over het immense ruïneveld dat het op zijn geweten heeft, in theorie ten minste, en over de plaats die het voortaan hoopt in te nemen. En dan spreken we nog niet over de morele vrijheden die het, ongetwijfeld als gevolg van zijn voortdurende omgang met het protestantisme, is komen opeisen. Het is een voorbeeld, na zovele andere in de geschiedenis, van de feitelijke waarheid dat de ketter bijna altijd voor zichzelf werkt. Het is ongetwijfeld mogelijk dat hij iets anders zoekt, maar nooit cijfert hij zichzelf weg. De modernist wil de Kerk ten gronde richten, omdat hij geen meester kan verdragen. Hij bouwt opnieuw op, maar in zijn persoonlijk voordeel. Hij wordt schepper, en van wat voor wereld ! Hij is koning, en van wat voor koninkrijk : de godsdienst ! Voortaan zal de godsdienst zijn zoals hij het zal gewild hebben... »
Bazin besluit : « In de pauselijke brief waarin de leer van de Kerk opnieuw op punt gesteld wordt en gewroken, ziet men hoe eerbiedwaardige en sterke getuigen uit de vorige eeuwen op grandioze wijze naar voren treden – eeuwen waarin diezelfde dwalingen, die wellicht heel oud zijn, ontsproten aan een of ander avontuurlijk of pervers brein. De Paus haalt vroegere teksten aan : de beslissing van het tweede concilie van Nicea, van het vierde van Constantinopel, van het concilie van Trente, van het Vati- caans concilie, leerstellige beslissingen van Leo X, Gregorius XVI, Pius IX, Leo XIII ; zij herstellen de ondermijnde orde, en men is vol bewondering voor de verhevenheid, de redelijkheid, de welwillendheid van het katholieke dogma. Wij moeten de Kerk dank zeggen voor deze weldoende onverzettelijkheid... »
De Franse katholieke schrijver voegt er een bedenking aan toe dat wij volledig tot de onze maken : hij betreurt dat deze rijke doctrine zo wordt verwaarloosd en misprezen. « Men vraagt zich af waarom de Acta zo weinig gelezen worden. Hoe komt het dat de geschiedenis van de Kerk, waarvan zij de onvergelijkbare archieven vormen, niet wordt bestudeerd in de katholieke colleges ? Waarom verwaarlozen wij een rijkdom die wij alleen bezitten ? Als op een dag de jeugd onderricht wordt over de mooiste geschiedenis ter wereld, zullen spontaan en vol vreugde verschillende generaties opstaan en zich beter gewapend en fierder voelen. Zij zullen de vernieuwers dank zeggen die van hen steviger christenen gemaakt hebben. »
« SARTO, IL SANTO »
Om deze strijd voor het geloof te voeren was de heiligheid nodig van een Paus naar het Hart van God. Bij het lezen van de Aansporing tot de katholieke geestelijkheid die de Paus opstelde op 4 augustus 1908, voor de vijfde verjaardag van zijn uitverkiezing tot Opperherder, « komt de gedachte op », zo schrijft Bazin, « dat Pius X, bij de opsomming van de tekenen waaraan de mensen de modelpriester kunnen herkennen, zonder het zelf te willen zijn eigen portret heeft geschetst. Hij is de vrome, de mediterende, de liefhebbende, de zuivere priester geweest, diegene die nauwgezet, in elk opzicht, wetten en raadgevingen heeft nageleefd. Hij is ook onverschrokken geweest. Omdat hij sinds zijn jeugd nooit bang geweest is voor een opdracht, is hij ook voor geen enkele mens bang geweest. Noch de machtigen, noch hun intriges, noch hun pers hebben de zoon van Margherita Sanson en de cursore van Riese ooit kunnen intimideren – en evenmin het lijden van zijn eigen hart, wanneer hij een van zijn gelovigen moest doen lijden, of een van zijn naties.
« Zelfs zij die ver weg van de katholieke Kerk leven, die met Haar geen rekening houden, of Haar misschien bestrijden, kunnen niet anders, als zij te goeder trouw zijn, dan hun bewondering of zelfs hun verering tonen voor die zo zachtmoedige en nederige priester, die zo vol licht was en zo geducht door de duisternis, die zo onthecht was en zo eenvoudig dat hij op zijn Meester geleek, in de mate waarin het menselijke op het goddelijke kan lijken. »
broeder Thomas van O.L.V. van Altijddurende Bijstand
Hij is verrezen ! nr. 3, mei-juni 2003