Het is slechts 30 cm hoog. Door een venstertje in het schrijn is alleen het hoofdje van Maria zichtbaar. De meeste bedevaarders kennen wel het schrijn, werk van de Oudenaardse Zilversmid A. Van den Hende, (1763), maar beseffen niet welk prachtig laatgotisch Mariabeeldje in dit schrijn verborgen zit.
Onderzoek
In 1991. naar aanleiding van het 550 jarig bestaan van het bedevaartsoord, onderzocht de Dienst van het Nationaal Kunstpatrimonium te Brussel dit beeldje wetenschappelijk en deed ook wat bijkomend vergelijkend onderzoek.
We kwamen tot volgende bevindingen.
Het Mariabeeldje is een laatgotisch Mechels sculptuurtje waarschijnlijk te dateren tussen 1400 en 1440. Pastoor Rogier van Brakel plaatste het in een nis in de gevel van zijn pastorie te Volkegem in 1441. Was hij de eerste eigenaar? Had bij het zelf besteld? Of had hij het gekregen of geërfd? Het kan dus een stuk ouder zijn dan 1441.
Na zijn dood in 1452 laat Catherina van Brakel het beeldje ophangen in een kerselaar te Edelare, langs de drukke weg van Oudenaarde naar Geraardsbergen. Een weinig later wordt er een eerste kapelletje gebouwd.
In de loop der eeuwen is dit beeldje jammerlijk beschadigd. Maria draagt haar kindje in beide handen, tegen haar boezem aangedrukt. Het "Soete Jezuskind" is in een witte doek gewikkeld, maar het hoofdje is verdwenen.
De laatgotische beelden van de Mechelse Sint-Lucasgilde vertonen dezelfde specifieke kenmerken. Maria heeft een zeer jeugdig verfijnd ovaal gelaat, een hoog gewelfd voorhoofd, fijn afgelijnde ogen, dunne sierlijke wenkbrauwen, een kleine neus en een beheerste mysterieuze glimlach.
Het ovale hoofdje is omkranst door twee haarvlechten waartussen een witte sierdoek is gevlochten, zodat het geheel de vorm van een tulband kreeg. Mariabeeldjes met dit serene gezichtje met een zeer hoog voorhoofd kregen in de kunstgeschiedenis de naam van "Poupées de Malines".
In feite weerspiegelen deze Mariabeeldjes het vrouwelijk schoonheidsideaal van de laatste helft van de 15de eeuw. Het is normaal dat gelovige kunstenaars Maria niet alleen als goed en heilig, maar ook als de mooiste onder de vrouwen wilden afbeelden. Hoge adellijke en rijke dames, lieten zich toen niet alleen de wenkbrauwen maar ook een deel van de voorhoofdsharen epileren waardoor ze dit hoge voorname voorhoofd verkregen.
Men vindt dit typisch kenmerk ook terug bij vele prachtige vrouwenfiguren van onze Vlaamse Primitieven.
Maria is gehuld in een rode rok, (nu verkleurd naar het roze toe), met een ruime vierkante halsuitsnijding, waarover ze een wijde gouden mantel draagt, donkerblauw gevoerd, die in sierlijke V-vormige plooien neervalt. Het gebruik van de basiskleuren, rood, blauw en goud, is ook kenmerkend voor deze periode. Alleen adellijke dames konden zich kleren in dergelijke tinten veroorloven. Het gewone volk droeg overwegend vale tinten.
Deze beeldjes werden steeds gepolychromeerd. E.H. Soens schrijft in zijn Geschiedenis van Kerselare dat Geraard Tavernier, gekend Oudenaards miniaturist, in 1554, het beeldje nadat het een jaar spoorloos was, heeft gestoffeerd, wat toen zoveel betekende als gepolychromeerd. Ik vermoed dat hij het beeldje heeft opgefrist en waar nodig bijgewerkt, nadat het elf jaar buiten in een nis bloot stond en één jaar in weer en wind aan een kerselaar hing.
Het Sint-Lucasgild te Mechelen onderwierp haar leden aan een strenge kwaliteitscontrole. De houtsnijders moesten het te gebruiken hout vooraf door de gilde laten keuren. De kleurpigmenten voor de polychromie dienden ook gekeurd en vastgelegd. Elk werk ontving als het voldeed, een merkteken of stempel, die werd ingebrand of ingeslagen. Voor Mechelen zijn dat drie paaltjes die ook in het stadswapen van Mechelen staan.
Het Mariabeeldje van Kerselare draagt geen stempel in de rugzijde. Het beeldje is gesneden met een onafgewerkte rugzijde, kennelijk om tegen een muur te staan of opgehangen te worden. Men kan vaststellen dat een deel van de rugzijde werd weggesneden om een haak aan te brengen ten einde het beeldje te kunnen bevestigen aan de boom? Of de wand van de glazen kist of aan het zilveren schrijn?
Wegens de vele specifieke stijlkenmerken, eigen aan deze laatgotische periode, kunnen we met een grote graad van zekerheid stellen dat dit beeldje een werkje is van de Mechelse Sint-Lucasgilde.
Moge het miraculeuze beeldje nog lang in zijn schrijn in de kapel van Kerselare prijken, ter ere van Maria en haar "Soete Vrucht", en als troost voor de talrijke bedevaarders.
Replica beeldje >>>