De belastingmunt draagt het beeld van de keizer. De mens draagt het beeld van God. Geef de keizer wat de keizer toekomt en geef God wat God toekomt.
Er was een tijd dat foto’s enkel in zwart-wit bestonden. Later kwam de kleurenfotografie. We moesten filmrolletjes kopen en die moesten in een labo ontwikkeld worden en op papier afgedrukt worden. Nu staan onze foto’s in het telefoontoestel in onze broekzak of onze handtas. We dragen zo zelfs filmpjes mee.
In Jezus’ tijd stond het beeld van de keizer op de munt waarmee onder meer belastingen moesten betaald worden. Je kon dat beeld niet uitwissen zoals je een digitale foto kunt verwijderen. Jezus gebruikt de munt om te antwoorden op een netelige vraag. De kwestie is of je door belastingen te betalen, de keizer niet aanbidt. En je mag toch enkel maar God aanbidden!
Jezus heeft een magistraal antwoord: geef de keizer wat hem toekomt, wat zijn beeld draagt. En geef God wat hem toekomt, wat zijn beeld draagt. Maar waar vinden we Gods beeld? Reeds op de eerste bladzijden van de Bijbel staat een aanwijzing: God schept de mens naar zijn beeld en gelijkenis. Daarmee zegt de verteller dat God in elke mens te zien is. Iedere mens toont een sprankeltje God.
God geven wat hem toekomt, is hem de mens geven: van de mensen houden, elkaar barmhartigheid betonen, verbondenheid opbouwen, enzovoort.
God staat niet in het geheugen van onze smartphone. God zit in het geheugen van ons hart, daar waar wij elkaar beminnen en vergiffenis schenken. Laten we hem geven wat hem toekomt.