Beste vrienden van Christus, ooit zei een oude leermeester van mij: “Bidden is voor niemand evident”. Te midden van onze jachtige en drukke moderne levensstijl is bidden vandaag nog moeilijker geworden. Ieder van ons gaat onder zorgen gebukt door de snelheid van de moderne levensstijl. Toch verlangen veel mensen meer naar rust en stilte. Ondanks de prestatiedrang en extreme zelfbeschikking in onze cultuur, zoeken steeds weer veel tijdsgenoten naar oasen of naar een plek die geborgenheid biedt om op adem te komen. De stille ruimtes in het ziekenhuis, in de rusthuizen, in de luchthaven of de vele reclames over mindfulness, yoga en dergelijke spreken boekdelen. Hoe vaak trekken ook veel mensen naar verschillende abdijen om tot rust te komen. Voor deze mensen is het een tijd voor gebed en inkeer. Ongetwijfeld is er op dit ogenblik veel nood aan gebed in deze wereld.
Bij het bidden ervaren we hoe Gods kracht in onze ziel binnendringt. Ook al is onze ziel niet altijd veerkrachtig, ook al is bidden soms nietszeggend en akelig, soms lijkt het ook bij het bidden alsof wij spreken tot een zwijgende, onzichtbare God. Het maakt bidden soms zwaar en lastig. Toch naderen we onszelf tijdens het bidden. Bij het bidden komen we tot de diepte van ons leven. Wie in levendig contact staat met God in gebed, heeft alles wat hij nodig heeft om in het leven te staan.
In de eerste lezing van het boek van de Wijsheid van Jezus Sirach zien we hoe het gebed van de kleinste tot de hoogste hemel doordringt. Het rust niet en laat niet af totdat God zich erbarmt. De kleinsten worden concreet voor ons in deze lezing afgebeeld als de verdrukte, de wees en de weduwe. Ze vertegenwoordigen diegene die arm zijn van hart. God luistert naar hun gebed, Hij keert zich niet af van het gezucht van de wezen, noch van de noodkreet van de weduwe. De armoede van hart is wat God behaagt. In de tweede lezing zien we hoe de verdrukte Paulus in zijn naderende dood as een goede atleet van Christus, zijn dankgebed richtte tot God. Hij zei: ‘Ondanks alles, de Heer heeft mij terzijde gestaan en heeft mij kracht gegeven’. Dat God met Paulus geweest is, is genoeg voor hem. Dat is onze roeping, om als gelovigen te vertrouwen dat ondanks alles, de Heer nooit veraf is. Dat de Heer met ons is, dat moet genoeg zijn voor ons.
Een principiële bloedernstige vraag vandaag is ‘bidden we nog vandaag?’. Kunnen we als moderne mensen nog bidden? Hebben we nog vertrouwen in ons gebed? De twee mannen in het evangelie vandaag bewijzen metterdaad dat het kan. Ze zijn voor ons de betrouwbare getuigen van het gebed.
De plastische kracht van deze gelijkenis ligt in het feit dat twee uiterste tegenstellingen binnen het Jodendom (een Farizeeër en een Tollenaar) gelijktijdig naar de Tempel zijn gegaan om te bidden. In de Farizeeër zien we het type van een volkomen hoogste overgave volgens de norm van geloof en moraal binnen het Jodendom: de Wet. Daartegenover, de tollenaar vertegenwoordigt het type van de onderste laag binnen het Jodendom. Hij voldoet niet aan de ethische en religieuze idealen van het Joodse leven. Beide mannen begeven zich gelijktijdig naar de Tempel om te bidden. De Tempel in het Jodendom is de plaats van Gods bijzondere tegenwoordigheid. Binnen de Tempel gaan is zoals treden voor het aangezicht van God.
Jezus heeft het in deze gelijkenis niet over het juiste of verkeerde gebed, maar wel, over de juiste en verkeerde vroomheid in het gebed.
De Farizeeër begint zijn gebed met de Joodse gebedsformule: een vreugdevolle dankbetuiging tot God. Het is slechts een trotse uitdrukking van tevredenheid van al zijn verdienstelijke daden. Door alleen maar goeds in zichzelf te vinden, plaatst hij zich boven de anderen en ziet hij neer op hen met verachting. Hij voelt zich vrij van schuld. Hij wijst God op zijn bijzondere prestaties van tweemaal per week vasten. Hij geeft aan God alles wat Hem toekomt (tienden van alles wat hij verdient). Daardoor toont de Farizeeër dat hij geen ommekeer nodig heeft, want alles wat God verboden heeft doet hij niet. Hij spiegelt zichzelf af met zelfbehagen als een vrome die geen behagen of behoefte heeft voor Gods genade. Hij verheft zichzelf niet alleen boven alle mensen, hij plaatst zich ook tegenover God. Zijn gebed is voor God zonder waarde.
Tegenovergesteld is het bewustzijn van de tollenaar van zijn schuld tegenover God. Daar spreekt zijn uiterlijke gebedshouding boekdelen. Hij beseft dat er niets in hem goed te vinden is waarop hij kan roemen. Zichzelf met de anderen vergelijken kan hij niet. Alleen aan zijn schuld denkt hij. Vanuit een oprecht boetvaardig verdriet van zijn hart klopt hij op zijn borst en roept om Gods genadig erbarmen. “God, wees mij, zondaar, genadig!”. Hij vernederde hemzelf en is daarom gerechtvaardigd en verheven want een berouwvol en vermorzeld hart wijst God niet af.
Beste vrienden van Christus, het evangelie vandaag roept ieder van ons tot een oprechte waakzaamheid tegen deze vrome mentaliteit van de Farizeeër. Als gelovigen moeten we beseffen dat de christelijke boodschap niet draait om wat we doen, maar wel uit wat er aan ons wordt gedaan. Niemand kan zichzelf redden of rechtvaardigen. Het hangt niet af van onze inspanningen. Ons redden en rechtvaardigen is te danken aan God de liefdevolle Vader in Jezus Christus. God vraagt enkel innerlijke eerlijkheid van ons in gebed.
Moge de Heilige Geest ons daartoe bezielen te erkennen dat we zondaars zijn in nood van Gods liefdevolle barmhartigheid. Laten we de hoogmoed en zelfgenoegzaamheid in ons leven meer en meer afdoen en in nederige overgave, onze zwakheid en zondigheid aan de Heer Jezus toevertrouwen. Lieve God, wees ons, arme zondaars genadig. Amen.