Jezus heeft het over licht en duisternis, over vrede en het zwaard en over lichaam en ziel. Niet alles is altijd zichtbaar.
Wij gebruiken vaak tegenstellingen als we iets moeten uitleggen of verklaren. “Het is niet zwart, maar het is wit,” zeggen wij dan. Groot en klein, rijk en arm, vrouw en man, de volkeren in het Zuiden en in het Noorden, enzovoort.
Jezus doet dat ook in het stukje dat we vandaag uit de zendingsrede lezen: Hij spreekt over licht en duisternis, over vrede en het zwaard en over lichaam en ziel. Vooral die laatste tegenstelling klinkt vreemd: lichaam en ziel.
Wij zijn gekend met ons lichaam. Dat is wat zichtbaar is. Wat wij voelen en zeker wat wij denken zijn niet zichtbaar van buitenaf. Wij hebben een kern die niemand kent, dan wijzelf. En God. Als ons lichaam al uniek is, dan is die innerlijke ruimte dat nog meer. Daar zijn we helemaal wie wij zijn. Dat is wat Jezus de ziel noemt. Daar is God thuis, in ons, in ons leven.
Juist omdat God in ons leeft, in onze innerlijke ruimte thuis is - is elke mens de moeite waard om te beminnen. Dat God in ons is, maakt ons waardevol.
Om in de werkelijkheid méér te zien dan de uiterlijke lichamelijkheid, moeten wij op een andere wijze kijken. Wij moeten ons hart openen als wij kijken en dan zien wij op een andere wijze dezelfde werkelijkheid. Gods liefde is overal aanwezig, maar we moeten er op een andere manier naar kijken en er gevoelig voor zijn.
Zoals de vos tot de kleine Prins zegt: “Alleen met het hart krijg je kijk op iemand. Het wezenlijke is voor de ogen onzichtbaar.”