‘s Nachts vangen de apostelen geen visje. Ze missen Jezus en het is alsof ze hun oude stiel niet meer kennen. Overdag, met Jezus, is de vangst overvloedig.
Wie zouden wij zijn zonder onze vrienden? Wat zouden wij kunnen zonder onze leerkrachten? Hoe zouden wij kunnen leven zonder onze ouders? Misschien zou het leven nog wel kunnen, maar het zou helemaal anders zijn.
De apostelen van Jezus waren na zijn dood aan het kruis, verdrietig en bang. Ze voelden zich verloren en wat in de steek gelaten. Ze hadden al hun hoop op Jezus gesteld en die was er niet meer. Ten einde raad gingen ze naar huis, vanuit Jeruzalem terug naar Galilea. Petrus zegt het goed: “Ik ga vissen.” Ze waren toch vissers; ze konden maar beter die draad terug opnemen.
Groot moet de nieuwe ontgoocheling geweest zijn, toen ze niets konden vangen, geen visje. Ze misten niet enkel Jezus; ze misten ook de visvangst. Alsof ze dat ook al niet meer konden!
Dan is Jezus daar. Plotseling worden de apostelen andere mensen. Ze vangen een overvloed vissen. Jezus geeft hen van die vis. Zo gebeurt het ook in de eucharistieviering: Jezus geeft terug wat wij aanbieden.
Wij kunnen niet zonder andere mensen, zonder onze ouders en vrienden. Wij kunnen niet zonder Jezus. Hij schenkt ons een net vol vissen. Wij kunnen al die vissen een naam geven: liefde, solidariteit, vrede, verzoening,... Een hele overvloed.