Er waren eens vijf kaarsjes met vlammetjes zo fijn. Ze wilden op het Lichtfeest graag goede lichtjes zijn. Eén kaarsje viel het tegen altijd in vlam te staan, het doofde snel zijn lichtje en is toen weggegaan. Er waren nog vier kaarsjes, het was een mooi gezicht. Eén dacht : ‘Ik ben de beste’, meteen verdween zijn licht. Er stonden nog drie kaarsjes, ze branden helder op. Eén werd er uit geblazen en lette niet goed op. De beide laatste kaarsjes, wat waren ze alleen. Eén ging van luiheid slapen, toen was er nog maar één. Het laatste kleine kaarsje, dat eenzaam branden bleef, dacht: Als ik nu mijn lichtje aan een ander geef? Toen heeft dat ene kaarsje, het feest nog juist gered. ’t Heeft alle andere kaarsjes opnieuw in vlam gezet. Nu branden alle kaarsjes met vlammetjes zo fijn. Ze willen op dit Lichtfeest graag goede lichtjes zijn...