Er waren eens twee monniken.
Ze hadden allebei in een heel oud boek gelezen
dat aan het eind van de wereld een plek te vinden zou zijn
waar hemel en aarde tezamen kwamen.
Ze besloten die plaats te zoeken
en niet terug te keren voor ze hem gevonden hadden.
Ze liepen de hele wereld door,
overwonnen ontelbare gevaren,
doorstonden alle ontberingen
en leden onder alle mogelijke verleidingen
die mensen van hun doel kunnen afhouden.
Er zou daar een deur zijn,
zo stond in het boek,
waarop ze maar hoefden te kloppen om bij God te komen.
Eindelijk vonden ze wat ze zochten.
Ze klopten op de deur.
Met bevend hart zagen ze hoe hij openging.
Toen ze naar binnen liepen,
bleken ze thuis in hun kloostercel te staan.
Toen begrepen ze
dat de plek waar hemel en aarde elkaar ontmoeten
in de wereld is,
op de plek die je van God gegeven is.