Tijdens het Interbellum is de zustergemeenschap spiritueel in volle beweging. Vooreerst is er de bezielende aanwezigheid van directeur Soens in Oudenaarde. Met zijn sermoenen en conferenties brengt hij de zusters in contact met de Vlaamse en middeleeuwse mystiek en met de eigen spirituele traditie die in de voorbije eeuwen vooral ‘beleefd’ werd. Wellicht groeide van daaruit het verlangen om hechter verbonden te zijn met de grote Cisterciënzerfamilie. Met de hulp van de abdij van Westmalle en met die van Scourmont – beide abdijen van trappisten – ontstaat een intense correspondentie met de verantwoordelijken van de Orde van de Stricte Observantie. De 2de W.O. zorgt voor vertraging, maar in 1946 wordt de spirituele affiliatie van de zusters Bernardinnen met de Orde door het generaal kapittel, vergaderd in Cîteaux, aanvaard. Hiermee wordt een eeuwenlange traditie bevestigd en tegelijk de opening gemaakt naar een concrete verbondenheid met de grote Cisterciënzerfamilie.