De hernieuwing van de parochie start niet met een doorlichting of een strategie. Het begin is ‘De vreugde van het Evangelie’. Vreugde is echter niet vast te pakken. Het is een kwaliteit, een elan waarmee de dingen gebeuren. De oorzaak van vreugde ligt trouwens buiten onszelf. We kunnen onszelf wel een plezier doen, maar onszelf vreugdevol maken is niet mogelijk.
In de Bijbel en in de spirituele traditie van de Kerk is vreugde iets anders dan vrolijkheid of goed humeur, of dan het gevoel te hebben te leven onder een wolkeloze hemel. ‘Vreugde’ is steeds een teken van verbondenheid met Christus. Vreugde wijst op een diep besef van Gods trouw aan ons. Daarom kan je zoals de apostel Paulus ook bij grote tegenslag, ja zelfs als je leven bedreigd is, in de vreugde blijven en anderen uitnodigen erin te delen. Paulus’ Filippenzenbrief, die ook de vreugdebrief wordt genoemd, is geschreven vanuit de gevangenis. Daartegenover is ‘droefheid’ niet gewoon triest zijn, maar als tegenpool van ‘vreugde’ een teken van ongeloof (zoals bij het Bijbelse ‘morren’) en van verwijdering van God. In tijden van krimp en van kerkelijke zorgen kan de vreugde als vertrekpunt ons bevreemden, maar ook helpen. Tenslotte is ‘In de vreugde van de Heilige Geest’ ook de leuze van onze nieuwe bisschop Lode.
Paus Franciscus over het waarom van de verkondiging
‘De vreugde van het evangelie vervult het hart en het hele leven van hen die Jezus ontmoeten. Zij die zich laten redden door Hem, worden bevrijd van zonde, verdriet, innerlijke leegte en isolement’ (EG 1).
Is dit werkelijk zo? De paus schrijft dat christenen in hun verkondiging soms meer hebben van mensen die terugkeren van een uitvaart (EG 10), of dat ons geloof lijkt op een lange vasten zonder Pasen (EG 6). Hij wil natuurlijk niet blameren, maar hij gaat er ook niet licht over. Hij brengt al snel de bron van de vreugde ter sprake:
‘Ik nodig iedere christen uit, waar hij ook is en in welke situatie hij zich ook bevindt, om vandaag nog zijn persoonlijke ontmoeting met Jezus Christus te hernieuwen…’ (EG 3).
Franciscus ziet in die omvormende ontmoeting met Christus de dynamiek voor ‘missie’ (verkondiging, diaconie, liturgie) ontspringen. Inderdaad, ‘goedheid wil zich altijd meedelen’ (EG 9). Als ons iets moois overkomen is, dan willen we dat aan iemand zeggen. Zo is het ook in de ontmoeting met Christus: de vreugde die we daarin ondervinden wordt groter naarmate ze zich deelt (EG 10). We weten ons gezonden, in beweging gezet door de ervaring van een groot voorrecht (genade, geschenk), of door het besef dat het Evangelie – dat is geen tekst, maar Jezus zelf – waar is, of door Gods voorkeurliefde voor verloren mensen.
Hoe dan ook, het hart van ons geloof is ‘mededeelzaamheid’ (S. Paas). Jezus zelf is daar het meest tastbare teken van.
Een missionaire keuze
Er is een verschil tussen leven en overleven. Het leven kan broos zijn, naar de normen van de wereld zelfs ‘zwak’, en toch spreken van Gods kracht (vgl. 2 Kor 12,9-10), ja getekend zijn door vreugde en dus verkondigend. Overleven daarentegen is dingen in stand houden, het uithouden, niet meer verder kijken, niet meer doorgeven … daaruit spreekt geen vreugde. Daar is geen ‘mededeelzaamheid’.
De ‘missionaire omvorming’ waartoe paus Franciscus ons uitnodigt is een zaak van leven, niet van overleven. Hij zegt daarom niet dat we nog harder moeten werken als catechist of lid van de parochieploeg, of dat we het moeten gaan zoeken in bijzondere dingen, of alles in het werk moeten stellen om gezien te worden. Het gaat erom dat we in de parochie de ‘gewone’ dingen anders doen. Dat is misschien wel moeilijker dan nieuwe dingen doen.
Om één voorbeeld te geven: de dooppastoraal. De parochie dienst soms nog het sacrament van de doop toe alsof het evident is dat iemand vandaag christen wordt. Dit is geen pleidooi tegen de kinderdoop. Maar welke kansen scheppen we als we niet ernstiger met (bijna steeds) niet-kerkelijke ouders op weg gaan? Durven we ons afvragen wat dopen eigenlijk is? Toch niet iets magisch, dat sowieso werkt? Toch niet een willekeurig ritueel rond het nieuwe leven? Waarom is er van onze kant dan soms zo weinig ‘mededeelzaamheid’ op het ogenblik dat jonge ouders om de doop van hun kindje verzoeken? Hoe helpen we hen om een ervaring op te doen van de Kerk? En is zoiets wel mogelijk los van de parochiegemeenschap?
De dooppastoraal toont dus hoe er een soort bekering nodig is aan de kant van de parochie. Wat gebeurt er in de doop? Wat is de bedoeling? Wat wil dit in gang zetten? En hoe raakt dit mensen van deze tijd voor wie het Evangelie echt nieuw is (een kans!). Tijd om Franciscus opnieuw aan het woord te laten:
“Ik droom van een missionaire keuze die alles kan omvormen en wel zo, dat gebruiken, levensstijlen, werkroosters, taal en elke kerkelijke structuur meer de evangelisatie van de hedendaagse wereld dienen dan zichzelf [...] (EG 27).
Die gerichtheid naar buiten vanuit de ontmoeting met Christus, bij wie alles altijd opnieuw begint, die maakt volgens Franciscus het verschil tussen een ‘pastoraal van het overleven’ en een ‘missionaire pastoraal’ (EG 15).
De opdracht van een parochie
Dit brengt ons bij de bedoeling van de nieuwe parochie en bij de zending van de parochieploeg. Wat is eigenlijk een parochie? In een parochie zou je alles moeten kunnen vinden wat nodig is om te leven als christen. Dit is natuurlijk veel meer dan alleen maar ‘misgelegenheid’ alleen ... Ieder van ons kan het voor zichzelf even nagaan: hoe ben ik thuis gekomen in het geloof en wat/wie houdt mij daarbij op de been?
Als we die oefening voor onszelf maken, zijn we er nog niet. De Kerk is er niet voor de christenen alleen, ze is er voor de wereld. Het moet in de parochie dus gaan om een aanbod aan alle mensen uit een streek die met haar in contact komen, op welke manier ook. Niet als rituelenbureau, maar vanuit ‘De vreugde van het Evangelie’:
- aansprekende liturgie met oud én jong, daar hoort ook een cultuur van samen bidden bij
- initiatieven voor wie het moeilijk heeft of langdurig ziek is, maar vanuit het hart van de parochie
- kansen tot ontmoeting, tot geloofsverdieping, gelegenheden om de Schrift te leren lezen
- een fris aanbod voor kinderen en ouders die zich voorbereiden op een sacrament
- een aanbod voor jongeren dat daar op volgt.
Een bad zijn waar men zich kan onderdompelen in het geloof: dat is de zending van de parochie. Dat is lange tijd kunnen gebeuren via een fijnmazig parochienetwerk, in ons bisdom zelfs op 430 plaatsen, tot in de kleinste dorpjes en gehuchten, ja zelfs wijken. Het heeft gewerkt in de tijd waarin het geloof vanzelf het leven van mensen binnenkwam en waarin een echte onderdompeling zelfs niet nodig was: een ‘voetbadje’ of een ‘korte douche’ volstond, of … leek te volstaan, want we moeten die periode van het Rijke Roomse leven ook wel relativeren. Ook toen iedereen christelijk leek, waren er in de feiten al ‘trekkers’ met een sterk religieuze motivatie en vooral vele ‘volgers’, met ‘secundaire’ motivaties. Dat is overigens geen probleem. Die diversiteit vindt je al terug in de ruime leerlingengroep rond Jezus.
Maar wat vandaag wel anders is, is dat onze cultuur seculier en pluralistisch is. We moeten, met de woorden van Psalm 137 van God leren zingen in een vreemd land, een land waarin gelovigen zich omringd en bevraagd weten door veel meer mensen die leven en gelukkig zijn zonder God.
We zien het zo ook wel: we zijn een minderheid. Maar misschien is dat onze ‘natuurlijke staat’. In zijn boek ‘Vreemdelingen en priesters. Christelijke missie in een postchristelijke omgeving’ (2015) laat de protestantse missioloog Stefan Paas zien dat de Bijbelse geschriften geschreven zijn door en voor minderheden. Maar, stelt hij, ook als je ‘vreemdeling’ bent (vgl. de eerste Petrusbrief), kun je ‘priester’ zijn en bemiddelen tussen het verhaal van God en dat van de mensen.
Alleen vraagt dit een missionair elan waarbij we niet langer het hele veld proberen te bezetten als een bodembedekker, en dus ook niet van elke kerkplek verwachten dat ze een ‘geloofsbad’ kan bieden. Dit is namelijk onmogelijk.
Enkele plaatsen hebben we wél nodig, niet om ons op terug te trekken, wel om alles aan te bieden dat mensen nodig hebben om gelovig te kunnen worden en blijven, een oase.
Van ‘territorium’ naar ‘locus’
De parochie is dan niet in eerste instantie een ‘territorium’ (een gebied) maar veeleer een ‘locus’ (zegt eerder iets over wat er gebeurt), een aanwijsbare plaats waar de onderdompeling in het geloof kan gebeuren: voor allen (anciens én nieuwkomers) en met in het hart de zondagse eucharistie. In die nieuwe parochie wordt de parochiekerk de centrale plek. Daar speelt de hele christelijke initiatie zich af.
Deze idee achter de groei naar 43 ‘nieuwe parochies’, kunnen we in alle eerlijkheid verzoenen met de intuïties van p. Franciscus. Zeker, het is een verandering die ons heeft doen opschrikken. Maar als we niet zouden inzetten op enkele oases, zou het kerkelijk leven hier op tien of vijftien kunnen tijd ‘verdampen’, verdwijnen.
Laten we vooral realistisch zijn: er is geen tijd meer te verliezen, om te aarzelen of af te remmen. Het is nefast enkel te kijken naar wat er nu nog mogelijk is, met deze groep van kerkgangers en deze vrijwilligers en met deze priesters (inclusief emeriti).
Eén centrale plek, betekent overigens niet complete verwoestijning rondom. Wat best kan blijven zijn ‘kerkplekken’ rond die centrale zondagskerk, waar christenen samenkomen om initiatieven te nemen. Een van de taken van de parochieploeg is om de bezielers van die kerkplekken te ondersteunen én hen te betrekken bij het grotere geheel en die centrale plaats.
De eenvoudige beelden die Jezus in het evangelie gebruikt (Mt 5,13-16) om de zending van de leerlingen te verduidelijken, tonen twee verschillende aspecten: enerzijds een lamp op een voetstuk, anderzijds zout dat smaak geeft aan het eten.
- De parochiekerk, als centrale plaats, is de licht-plek: ze straalt uit en trekt aan, hier verzamelen we op zondag. Dat is geen doemscenario: het is iets om naar uit te kijken.
- Andere plaatsen (‘kerkplekken’) zijn zout-plekken. Zout geeft smaak van binnenuit. Groepjes christenen beleven iets van het Evangelie: ze houden de kerk open, ze komen in de sterke tijden van het liturgisch jaar in de week samen om te bidden, ze vieren er het patroonsfeest, evt. de uitvaartliturgie, er zijn mensen die zorgen dat zieke of oude buurtbewoners bezoek krijgen.
Beide zijn nodig, maar het is de lichtplek (de centrale kerk) die de zoutplekjes in stand houdt. Want op zondag – en die dag moeten we opnieuw ontdekken met alle kansen die hij biedt – komen allen samen op de lichtplek, voor de eucharistie, de initiatie, de catechese, ontmoeting,...
Die centrale plek, een ‘gebeuren’ in feite, krijgt best zo snel mogelijk al onze aandacht. Sociologen zeggen ons dat het geloof niet in een seculiere cultuur kan gedijen als het niet is ingebed in een echte gemeenschap, in geestelijk leven en in liturgische praktijken, of als er geen betekenisvol contact meer is met ‘de buitenwereld’.
Het nieuwe is het missionaire
Het ‘nieuwe’ van nieuwe parochie zit dus niet in de grootte ervan, niet in de samenvoeging van enkele oude parochies. In dat geval zou het om een boekhoudersoperatie zijn: meer in stand houden met minder mensen en middelen. Dat is zinloos en vooral een slecht antwoord op de uitdagingen van deze tijd. Dat is overleven, niet leven. De kwestie is dat de parochie een missionair elan krijgt.
Dat is er niet van vandaag op morgen. Het voornaamste is dat we samen op weg gaan. Gods Geest is de Gangmaker, de bron van de vreugde. Maar wij kunnen Hem een handje helpen. Natuurlijk horen we weerstanden: ‘Het is moeilijk samenwerken met die van die andere kerkplek’ ‘Het is elitair, we gaan de mensen kwijtspelen’ ‘Het is niet realistisch, maar het zal onze tijd nog wel duren’ ‘Val die passanten niet lastig, ze komen enkel even consumeren’, etc.
Ook paus Franciscus kent ze. Toch zegt hij dat we moeten durven afstappen van ‘het comfortabele pastorale criterium van het ‘we hebben het altijd zo gedaan’ (EG 33). Om de overgang te maken van een ‘pastoraal van het overleven’ naar ‘een missionaire pastoraal’ (vgl. EG, 15) is er herbronning en onderscheiding nodig (EG, 30).