Hoe gewoon is ‘dopen’?
Als christenen zijn wij het gewoon dat er in onze kerken iets bestaat als een doopsel. Maar hoe zit dat in andere godsdiensten en culturen? Dat is een eerste vraag waar we vandaag op proberen in te gaan.
Om een antwoord te vinden zijn we gaan rondsnuisteren in de enorme literatuur die er bestaat. Volledig zal ons antwoord nooit zijn, maar we wagen toch een bescheiden poging. Daarbij moeten we een eerste onderscheid reeds aanbrengen.
Er zijn wat men noemt ‘rites de passage’. Het gaat dan over de belangrijke scharniermomenten in een leven: geboorte, ingaan van de puberteit, bereiken van de volwassenheid, huwelijk en begrafenis. Sommige van die scharniermomenten hebben een religieuze rite tot gevolg, er zijn ook seculiere riten. Denk aan de babyborrel of de koffietafel bij begrafenissen.
Daarnaast zijn er ook ‘inwijdingsriten’. Dan gaat het over het toetreden tot een vereniging, maatschappij, godsdienst. Denk daarbij bijvoorbeeld aan wat een studentendoop inhoudt of ‘ontgroening’ in het leger.
Dikwijls lopen deze twee in elkaar over en is een onderscheid niet altijd te maken. Maar als iemand op volwassen leeftijd besluit om zich te laten dopen doorloopt hij eerder een ‘inwijdingsrite’ dan een ‘rite de passage’.
Bij ons, christenen, komt dus een stukje de moeilijkheid dat als we spreken over het doopsel het zowel kan gaan over de kinderdoop (en dan nog vlak na de geboorte) of over de volwassenendoop. De twee hebben niet helemaal dezelfde kenmerken.
We beginnen eerst met de kinderdoop. Hoe zit dat in andere godsdiensten? We focussen hierbij op de godsdienstige aspecten.
Voor een Hindu is het eigenlijk duidelijk. Wie geboren wordt als Indiër is van geboorte uit een Hindu. Wel is er een ritueel mogelijk, acht dagen na de geboorte: dan wordt het hoofdhaar afgeschoren. Hiermee verwijdert men de slechte karma (datgene wat men meedraagt van een vorig leven).
Hoe zit het met het Jodendom? Wie geboren wordt uit een Joodse moeder is Jood. Voor de jongens volgt er wel op de achtste dag de besnijdenis.
Bij de Islam is het niet erg verschillend. Hoewel de besnijdenis niet verplicht is worden toch de jongens gewoonlijk na de geboorte besneden. Een ander ritueel is dat de jonge vader in het rechteroor van zijn kind de shahada fluistert (Er is geen andere god dan God, en Mohammed is zijn profeet).
Voor een boeddhist bestaat er, voor zover wij konden vinden, niet onmiddellijk een soort inwijdingsrite. In het boeddhisme zijn er trouwens heel wat verschillende richtingen te vinden, ze allemaal nakijken gaat onze benadering te buiten.
Wat dan als volwassene tot een religieuze groep wil toetreden?
Bij de bekering tot moslim hoort dat men de shahada (Er is geen god dan Allah en Mohammed is zijn profeet) uitspreekt, gewoonlijk in het bijzijn van twee getuigen. Daarop volgt een rituele wassing. Vroegere zonden zijn vergeven. Een nieuwe voornaam is mogelijk, besnijdenis is niet verplicht. Vanaf dan brengt men ook de ‘vijf zuilen’ in de praktijk (geloofsbelijdenis, gebed, aalmoezen, ramadan en pelgrimstocht naar Mekka). Natuurlijk is er ook een periode nodig om de godsdienst beter te leren kennen.
In Boeddhisme of Hindoeïsme is er eigenlijk geen echte inwijding mogelijk. Het gaat er om de godsdienst te beleven door het naleven van de leefregels.
Wie zich als volwassene bekeert tot het Jodendom als man moet een rituele besnijdenis ondergaan. Er is ook de onderdompeling in een ritueel bad en men verkrijgt een nieuwe naam. Vanaf dan gaat men ook leven volgens de 613 geboden van de Joodse wet.
Conclusie? Er zijn heel wat riten die gepaard kunnen gaan met het toetreden tot een godsdienst, zowel bij een baby als bij een volwassene. De christelijke doop is hierop geen uitzondering. Herkenbare punten her en der zijn de naamgeving, een rituele wassing, een geloofsbelijdenis en de verplichting te leven volgens de leer.
---------------
Hoe zit dat met de oecumene en de doop?
Als dit parochieblad u bereikt is het de week van de oecumene. Dat brengt ons op de vraag: als nu iemand bv. als protestant gedoopt is, moet die dan opnieuw gedoopt worden als hij ‘rooms-katholiek’ wil worden (en vice-versa)?
Een eerste puntje daarbij is dat, na eeuwen van verdeeldheid en wantrouwen, reeds in het jaar 1927 gedacht werd aan wederzijdse erkenning van de doop tussen rooms-katholieken en tussen andere christenen. Door velen is het reeds lang aangevoeld dat de verdeeldheid onder christenen niet evangelisch kan genoemd worden. Het verlangen naar eenheid heeft dan vorm gekregen als de oecumenische beweging.
Elkaars doop erkennen is niet zo evident als het lijkt. Als we erkennen dat een andere Kerk een doop heeft toegediend en we erkennen die als rooms-katholieken, erkennen we dan ook ineens het bestaansrecht van de andere Kerk? En wat met Kerken die de kinderdoop kennen en de Kerken die enkel volwassenendoop kennen? Op welke manier is de doop gebeurd, met welke bewoordingen?
We moeten dan naar de Wereldraad van Kerken. Daarin zijn heel veel christelijke kerken samen. Onze Rooms-Katholieke kerk maakt er geen deel van uit, maar is wel aanwezig als actieve ‘toeschouwer’. Deze Wereldraad heeft in het verleden reeds veel nagedacht en verschillende documenten gepubliceerd over de toenadering tussen de verschillende christelijke kerken. Zo is er onder andere de belangrijke Verklaring van Lima (1982). Daarin wordt het verlangen uitgedrukt naar wederzijdse erkenning van de doop over alle verschillen heen. In vele landen zijn daartoe reeds afspraken tussen verschillende geloofsgemeenschappen.
Hoe zit dat nu in ons eigen land? Reeds in 1971 is er een belangrijke stap gezet. We lezen:
De Rooms-Katholieke Kerk en vier protestantse kerken in België hebben uitgesproken dat zij elkaars doop erkennen. De reformatorische kerken zijn de Deutschsprachige Evangelische Gemeinde in Belgien, de Gereformeerde Kerken in België, de Hervormde Kerk van België en de Protestantse Kerk van België. In een Verklaring voor interkerkelijke erkenning van de doop spreken de vijf kerken uit: „Wij erkennen dat in al onze kerken, in gehoorzaamheid aan het Evangelie en volgens onze eigen kerkorde en traditie, dezelfde doop van Jezus Christus wordt toegediend in de naam van God, Vader, Zoon en Heilige Geest".
Maar hoe zit het dan met een kind dat gedoopt is in een van deze kerken of door bv. ‘Rent a priest’? Daarvoor bestaat er een regeling. De bisschoppen van België stellen dat de doop wel geldig is, maar dat men daarmee nog niet behoort tot de eigen gemeenschap van de Rooms-Katholieke kerk. Het te volgen procedé is dit:
Wanneer de ouders de beslissing hebben genomen hun kind te laten opnemen in de volledige gemeenschap van de katholieke Kerk, stuurt de pastoor een invulformulier met de concrete gegevens van de kandidaat, samen met het doopbewijs en hun motivatie, naar de bisschop, om zijn goedkeuring te verkrijgen. Na het akkoord van de bisschop wordt dit formulier terug bezorgd aan de pastoor. Nadat de opname heeft plaats gehad dient het aangevulde formulier teruggestuurd te worden naar het bisdom. Daar worden alle gegevens bewaard in een afzonderlijk register. Dezelfde gegevens worden genoteerd in het doopregister van de woonplaats van de ouders.
De opname in de volledige gemeenschap van de katholieke Kerk kan gebeuren in het kader van een parochiale eucharistieviering, op zondag of tijdens de week. Daar blijkt immers het sterkst hoe nauw de sacramenten en de kerkelijke gemeenschap van gelovigen met elkaar verbonden zijn.
Het kind wordt bij de opname vergezeld van een borg, d.w.z. iemand die bij de begeleiding en voorbereiding een belangrijke rol heeft gespeeld; het is mogelijk dat er twee borgen optreden.
Naast de vijf eerder genoemde kerken in 1971 is er ook wederzijdse dooperkenning met de Orthodoxe Kerken en de Anglicaanse Kerk, hoewel we hiernaar geen verdere verwijzing vonden.
Natuurlijk is er nog veel meer te vertellen over de oecumenische toenadering, over de wederzijdse erkenning. Binnen het kader van onze benadering lijkt ons dit te ver te voeren.
---------------
Hoe was dat met de doop in de tijd voor Jezus?
Een heel uitgebreide studie over ‘dopen’ in het Oude Testament vinden we in https://sites.google.com/site/thoragenade/de-doop-in-het-oude-testament. Van dit artikel geven we hier de voornaamste elementen in een korte samenvatting.
We kennen allen Johannes de Doper. Wat hij deed was niet nieuw. De Joden kenden de onderdompeling als een rituele wassing. Wel gaf hij er een nieuwe betekenis aan. Maar voor hem bestond reeds het woord “wassen”, wat betekende “zuiveren, godsdienstig rein maken”.
Dit was een opdracht van God, en we vinden daarvoor heel wat plekken in het Oude Testament. Een heel goed voorbeeld is de opdracht van Elisa aan de Syriër Naäman: “Ga en was u zevenmaal in de Jordaan” (2 Kon. 5, 14). Daarmee werd hij gereinigd van zijn melaatsheid én stond hij zuiver voor God. “Wassen” en “onderdompelen” worden hierbij gelijk geschakeld.
Bij verschillende gelegenheden diende men zich te “wassen” vooraf. Zo bij de verbondssluiting in de Sinaï waar heel het volk zich eerst moest wassen. Mozes en Aäron dienden zich te wassen voor zij de tent van samenkomst binnen gingen. Later ondergingen ook de priesters een eenmalige onderdompeling bij hun indiensttreding. Daarna moesten zij enkel nog handen en voeten wassen. Na een offer.moesten zijzelf helemaal en hun kleding gewassen worden in het ‘mikwe’, het rituele bad. Een goed voorbeeld hiervan is de ‘Grote Verzoendag’ (Lev. 16, 24.28 en Lev. 17, 15-16). Men dompelde zich zelf onder, eventueel onder toezicht. Tweemaal in het Oude Testament zou het kunnen dat men door iemand ondergedompeld werd.
Als een heiden zich bekeerde tot het Jodendom moest hij drie stappen zetten: de besnijdenis, een offer brengen en de doop door onderdompeling. Daarmee deelde hij in wat gebeurde indertijd met het volk bij de verbondssluiting. Dit geldt nog tot op de dag van vandaag, enkel het offer is weggevallen aangezien er geen tempel meer is.
Enkele belangrijke conclusies die dan getrokken worden:
- de opdrachtgever is God zelf
- de doop had als bedoeling ‘heiliging’ en daardoor ook ‘afzondering’, want vanaf dan behoorde men tot het uitverkoren volk
- de doop werd op een duidelijke manier uitgevoerd: de onderdompeling (meer dan besprenkeling)
Doop én besnijdenis gingen samen. Eerst na de doop (onderdompeling, gewoonlijk in het rituele bad) was men volledig ‘Israëliet”. Daarbij was er ook sprake van een ‘onderdompelaar’. Ook vrouwen die toetraden tot het geloof werden ondergedompeld. In het bad ‘stierf’ men als heiden en werd opnieuw geboren als Israëliet.
Wat het doopbassin betreft: dit is nog altijd zeer belangrijk voor religieuze Joden. In het Hebreeuws heet het mikvah (mikwe uitgesproken). Dit moet rein water bevatten om symbolisch te kunnen zuiveren van alle onreinheid. Onderdompeling in het rituele doopbassin had altijd de betekenis van ‘opstaan uit de dood’ en ‘wedergeboorte’.
In de tempel van Jeruzalem was er een klein wasvat voor de priesters, die er handen en voeten in wasten. Maar er was ook sprake van een groot wasvat dat zelfs ‘zee’ genoemd werd (het zou 80.000 liter water bevat hebben). Dit werd gebruikt voor de rituele onderdompeling van de priesters. Merkwaardig is dat in Jeremia 14,8; 17,12-13 en 50,7 God zelf het mikwe van Israël wordt genoemd. Dit wordt vertaald als ‘hoop van Israël’.
Wat de ‘gewone’ mensen betreft: ook voor hen waren er vele ‘mikwes’ aanwezig, onder andere in Jeruzalem en bij synagogen. Het water moest ‘stromend’ zijn (bijvoorbeeld de Jordaan) of voor een deel ‘levend’ water. De vijver van de Siloam waarin de blinde zich ging wassen (Joh. 8) wordt tot op vandaag de ’mikwe van de hogepriester Ismaël” genoemd.
Nog een nota bij dit artikel.
- De auteur vindt het belangrijk een onderscheid te maken tussen ‘besprenkeling’ en ‘onderdompeling’. Besprenkeling gebeurd o.a. op de Grote Verzoendag met ‘bloed van het lam’, maar niet met water. Maar ook besprenkeling met bloed wordt door velen gezien als een voorloper van de christelijke doop waarbij men ‘gereinigd’ wordt door het bloed van Jezus.
- We vinden in Ez. 36, 25 de zin: ‘Ik zal u met zuiver water besprenkelen en ge zult rein worden’. Besprenkelen met water ook nog in Num. 19, 13-20. Voor sommigen is dit vers van Ezechiël belangrijk als het gaat over het doopritueel.
- Ook de doorgang door de Rode Zee en de overtocht van de Jordaan worden door sommigen gezien als een vorm van doop. Men gaat door het ‘water van de dood’ over naar een nieuw bestaan.
---------------
Hoe was dat met de doop in de tijd van Jezus?
De inspiratie voor dit artikel vonden we in het boek ‘Levensrituelen. Geboorte en Doopsel’, een uitgave uit 1996 door Kadoc, Studies nr. 20. Het boek is een zeer rijke bron voor wie dieper op het doopsel wil ingaan. Voor de geïnteresseerden: het boek kan ook gratis gedownload worden met deze link: https://kadoc.kuleuven.be/3_onderzoek/33_onzeonderzoeksoutput/publicatie....
Het tweede deel begint met een artikel van Adelbert Denaux ‘De (kinder)doop in de vroege kerk. Van dit artikel (blz. 59-61) geven wij hier de voornaamste punten weer.
Het is opvallend dat in het Nieuwe Testament, geschreven grosso modo tussen 50 en 110 na Christus, geen enkele instelling zo vaak voorkomt als het doopsel. Dat wijst er op dat vanaf het begin het doopsel als iets vanzelfsprekend werd toegepast. Paulus spreekt er over in zijn brieven en in de oergemeente van Jeruzalem vinden we het vanaf het ontstaan.
Er wordt aangenomen dat Jezus en zijn leerlingen zelf wellicht niet gedoopt hebben (ondanks een mogelijke verwijzing in het evangelie van Johannes). De opdracht aan de leerlingen om te dopen komt er maar na de verrijzenis. De verwijzingen daarnaar op het einde van het Marcus- en Mattheusevangelie zouden vrij laat aan de evangelies zijn toegevoegd.
Waar komt het christelijk doopsel dan vandaan?
De opvatting dat het een overname zou zijn vanuit de Helleense wereld van de initiatieritus in een ‘mysteriegodsdienst’ is voorbijgestreefd. We moeten de oorsprong zoeken in het Jodendom zelf . Daar waren en zijn nog altijd reinigingsrituelen zeer belangrijk. Maar deze worden tijdens heel het leven herhaald terwijl het doopsel éénmalig is.
Het doopsel van bekeerlingen tot het Jodendom was wel eenmalig. Maar daar is er geen sprake van een ‘doper’ (men dompelt zichzelf onder), het geldt enkel voor ‘heidenen’ (maar ook Joden werden christelijk gedoopt) en elke eschatologische dimensie ontbreekt (eschatologie verwijst naar het einde der tijden).
Als belangrijkste inspiratiebron blijft dan de doop door Johannes de Doper over. Daar is er sprake van een doper (Johannes). Johannes richt zich tot alle mensen van Israël, de besnijdenis is ‘van geen nut’. De doop van Johannes is ook eenmalig: er is geen tweede kans tot bekering. Men denkt daarom dat tussen het doopsel van Johannes en het christelijk doopsel een sterke band moet zijn geweest.
Het doopsel van Johannes verwijst naar ‘diegene die komt’ en heeft een eschatologische dimensie. Ook de christelijke gemeente verwachte de wederkomst en het eindoordeel. Heel het ware Israël wou de gemeente verzamelen en tot bekering brengen vóór het einde zou aanbreken. Daarmee is er een sterk verband tussen ons christelijk doopsel en het doopsel door Johannes. Dit is een eerste grondbetekenis van het doopsel.
Maar er is een tweede grondbetekenis die het christelijk doopsel onderscheidt van de Johannesdoop: onze doop verwijst naar Christus. We dopen ‘in de naam van Jezus Christus’. Door het doopsel ontstaat er een band tussen Jezus en de dopeling. Gedoopt worden betekent deel hebben in het heil en de verlossing die door Jezus tot stand zijn gekomen.
Vier andere motieven kunnen hiermee verbonden worden:
- de doop brengt een kwaliteitsverandering: men is een nieuwe mens, afgestorven aan de zonde
- de doop is een reiniging en bewerkt vergeving van de zonden
- de doop brengt de gave van Gods Geest (hoewel deze band niet overal zo sterk is betuigd)
- de doop lijft de dopeling in in de heilsgemeente en is de band van eenheid. Voorwaarde om te worden gedoopt is het geloof.
Nog even iets over kinderdoop. Er zijn geen ondubbelzinnige bewijzen in het Nieuwe Testament voor de kinderdoop. Anderzijds is de kinderdoop niet in tegenstelling met de doopopvattingen uit het Nieuwe Testament of de bijbel in zijn geheel. Als er vermeld wordt dat bepaalde personen zich met hun ‘gehele huis’ lieten dopen kunnen daar ook kinderen toe hebben behoord.
---------------
Wat met ongedoopte kinderen?
Wat gebeurt er met kinderen die niet gedoopt zijn en die sterven? Daar is heel wat over te vertellen. Op de eerste plaats is er als achtergrond het begrip ‘erfzonde’. Zonder daar heel ver over te willen uitweiden heeft de erfzonde te maken met de ervaring dat er kwaad is in de wereld. Iedere mens wordt geconfronteerd met de mogelijkheid tot kwaad doen. Je zou kunnen zeggen: ‘het is eigen aan de mens’. Het verhaal van de zondeval van Adam en Eva geeft dit kwaad een symbolische oorsprong. Maar nog oorspronkelijker is er bij de schepping de onschuld van de mens. Paulus zal er op wijzen dat door de dood van Jezus, de nieuwe Adam, het kwaad uiteindelijk en definitief reeds overwonnen is. Gedoopt worden is deelnemen aan de dood van Jezus en zo ‘vrij’ worden van de erfzonde. Het begrip erfzonde zelf is ingevoerd door Augustinus en bevestigd in verschillende vroege concilies.
De doop als zuiveringsritueel ‘bevrijdt’ de mens van de erfzonde. Maar door de invoering van het begrip erfzonde ontstaat het probleem met ongedoopte kinderen. Op de achtergrond leefde (en leeft) daarbij steeds de gedachte dat de doop absoluut noodzakelijk is om in de hemel te komen. De theologie die het probleem schiep zocht dan ook naar oplossingen. Een daarvan is het ‘voorgeborchte voor de kinderen’, het zogenaamde ‘limbo puerorum’. Waar dit dan juist moest geplaatst worden, aan de rand van de hemel of aan de rand van de hel gaf aanleiding tot allerlei discussies. Een andere oplossing was de ‘nooddoop’: ‘in geval van nood mag en moet iedereen dopen’.
De opvatting dat voor ongedoopte gestorven kinderen een speciale behandeling nodig was maakte dat het spijtige gebruik ontstond om ongedoopte kinderen niet te begraven in gewijde grond en er ook geen begrafenisritueel voor te voorzien. Onnodig te zeggen dat dit talloze ouders in de loop der eeuwen heel veel pijn heeft gedaan.
Eigenlijk heeft de kerk nooit officiële uitspraken gedaan over het ‘voorgeborchte voor de kinderen’. Evenmin is er een officiële uitspraak gedaan over het ‘voorgeborchte voor de voorvaderen’, mensen die goed leefden in de tijd voor Christus. Het ‘vagevuur’ daarentegen is wél in de loop der tijden door de kerk aangenomen en bevestigd.
Het is vanzelfsprekend dat de oplossing ‘voorgeborchte voor de kinderen’ ouders die een kind verloren hebben niet gelukkig maakt. Die oplossing is moeilijk verzoenbaar met de uitspraak van Jezus ‘laat de kinderen bij Mij komen en houdt ze niet tegen’. Het maakt dat op 20 april 2007 een internationale commissie van theologen, samengesteld op vraag van Johannes Paulus II, het volgende heeft verklaard
Onze conclusie is dat de vele factoren die wij hierboven hebben overwogen serieuze theologische en liturgische redenen geven voor de hoop dat ongedoopte zuigelingen die sterven gered zullen worden en het zaligmakende visioen zullen genieten. Wij benadrukken dat dit redenen zijn voor biddende hoop, eerder dan redenen voor zekere kennis. Er is veel dat ons eenvoudigweg niet is geopenbaard. Wij leven door geloof en hoop in de God van barmhartigheid en liefde die ons in Christus is geopenbaard, en de Geest beweegt ons om in voortdurende dankbaarheid en vreugde te bidden. Wat ons geopenbaard is, is dat de gewone weg tot verlossing door het sacrament van de doop is. Geen van de bovenstaande overwegingen mag worden opgevat als een nuancering van de noodzaak van de doop of een rechtvaardiging voor uitstel van de toediening van het sacrament. Integendeel, zoals wij tot besluit opnieuw willen bevestigen, geven zij sterke gronden voor de hoop dat God zuigelingen zal redden wanneer wij niet in staat zijn geweest voor hen te doen wat wij graag hadden willen doen, namelijk hen te dopen tot het geloof en het leven van de Kerk.
In een verklarend document stelt de verklaring van de Internationale Theologencommissie dat "het buitensluiten van onschuldige kinderen uit het paradijs in tegenspraak is met de bijzondere liefde die Christus voor de kleinsten koestert".
Paus Benedictus XVI heeft op 21 april 2007 toestemming gegeven voor de publicatie van dit document, waarmee hij te kennen geeft dat hij het in overeenstemming acht met de leer van de Kerk, hoewel het geen officiële uitdrukking van die leer is
(voor het citaat zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Voorgeborchte)
De laatste jaren is er dan ook veel veranderd. Ongedoopte kinderen mogen nu begraven worden met een ritueel in de kerk. Zij mogen begraven worden op het kerkhof in gewijde grond. Op heel wat plaatsen zijn er sindsdien op begraafplaatsen monumenten opgericht voor de ongedoopte kinderen.
Als conclusie:
De barmhartigheid van God en de genegenheid van Jezus Christus voor kinderen mogen ons alle hoop geven dat ook ongedoopte kinderen in de hemel komen, zo stelde de Katechismus van de Katholieke Kerk in 1993. Ook het nieuwe Kerkelijk Wetboek (1983) biedt sinds jaar en dag de mogelijkheid voor een kerkelijke uitvaart voor ongedoopte kinderen, wanneer ouders voornemens waren geweest om hun kind te laten dopen.
---------------
Kunnen ongedoopten in de hemel komen?
In het vorige artikel bespraken we het lot van de ongedoopte kinderen. Maar wat met die grote massa uit het verleden en het heden van mensen die niet gedoopt zijn? Kunnen zij ook in de hemel komen?
Voor een antwoord moeten we kijken naar de slagzin “Extra ecclesiam nulla salus”, “Buiten de Kerk is er geen heil”. Die zin dateert uit de tijd van de kerkvaders en vinden wij eerst bij Cyprianus van Carthago (midden derde eeuw) . Hiermee vertegenwoordigt hij een strikte strekking: men moet tot de Kerk behoren door de doop. Andere kerkvaders zijn ruimer in hun interpretatie over wat dan behoren tot de Kerk kan betekenen.
Die strikte interpretatie (men moet absoluut gedoopt zijn) heeft in de loop der eeuwen steeds blijven leven. Ook vandaag vindt men die strekking terug, zeker in conservatieve kringen. In zekere zin is dit heel logisch: de doop laten vallen als voorwaarde tot het heil is zo iets als zeggen dat de Kerk overbodig is. Soms spreekt men wel over ‘de doop uit begeerte’ (men wilde zich laten dopen maar dat kon niet) of ‘de doop door het bloed’ (men gaf zijn leven in geloof maar zonder gedoopt te zijn) die voldoende zouden zijn. De strikte interpretatie heeft verder geleid tot het ontstaan van de nooddoop (‘iedereen mag en moet dopen …’) bij levensgevaar. Maar ook mistoestanden bij de ‘bekering van de heidenen’ vinden hier hun ‘goedbedoelde’ grond.
Een ruimere interpretatie is eigenlijk bevestigd door het tweede Vaticaans concilie in verschillende documenten, waaronder Lumen Gentium. Dit heeft er toe geleid dat in 1997 de Internationale Theologische Commissie een uitgebreide bespreking heeft gegeven in het document ‘Het Christendom en de godsdiensten’. Daar vinden we de hedendaagse kerkelijke opvatting. Fundamenteel gaat het over Jezus: door zijn dood en verrijzenis is er heil gekomen over de wereld. Wie deelneemt aan zijn dood en verrijzenis door de doop ontvangt dit heil. De gedoopte wordt immers opgenomen in het mystieke lichaam van Christus (de Kerk). Het geloof en de doop zijn dus noodzakelijk want enkel door Jezus komt de verlossing tot stand.
Maar God wil toch het heil van alle mensen. Hoe kan men dit dan uitleggen? Daarvoor ziet men de volgende oplossing: ‘Gods Geest is overal aan het werk, in de wereld, in de verschillende godsdiensten, in de harten van de mensen’. Ten volle is Gods Geest enkel aanwezig in de Kerk, maar ook, gedeeltelijk, daarbuiten.
De gaven die God aan alle mensen aanbiedt om hen tot het heil te brengen zijn, volgens het Concilie, gebaseerd op zijn universele heilswil.
Het feit dat ook niet-Christenen op het volk van God gericht zijn, is gebaseerd op de universele roeping tot het heil die de roeping van alle mensen tot de katholieke eenheid van het volk van God omvat.
Het Concilie is van mening dat de intieme relatie van beide roepingen gebaseerd is op het unieke middelaarschap van Christus, die in zijn Lichaam dat de Kerk is, onder ons tegenwoordig komt.
Zo krijgt de zin “Extra Ecclesiam nulla salus” zijn oorspronkelijke betekenis terug, namelijk de leden van de kerk tot trouw aansporen.
Wanneer deze zin geïntegreerd wordt in de algemenere zin “Extra Christum nulla salus” , is hij niet meer in tegenspraak met de roeping van alle mensen tot het heil.
(Het Christendom en de godsdiensten, deel 2, hoofdstuk 4, paragraaf 1)
Ook de ‘Katechismus van de katholieke kerk’ (1992) geeft aandacht aan dit punt in de paragrafen 486-488. Wij citeren
“Buiten de kerk geen heil”.
Hoe dient men deze zo vaak door de Kerkvaders herhaalde uitspraak te interpreteren? In positieve zin betekent dit dat alle heil komt van Christus, het hoofd, via de kerk, die zijn lichaam is (486)
Deze woorden slaan niet op hen die buiten hun schuld Christus en zijn kerk niet kennen.
Immers, wie zonder schuld het evangelie van Christus en zijn kerk niet kennen, maar toch met een oprecht hart God zoeken en zijn wil, zoals het geweten hun die voorhoudt, onder invloed van de genade metterdaad trachten te volbrengen, die kunnen het eeuwig heil verwerven. (487)
“Ofschoon God langs wegen die Hem bekend zijn, de mensen, die zonder hun schuld het evangelie niet kennen, tot geloof kan brengen “zonder welk het onmogelijk is aan Hem te behagen” (Heb. 11, 6), rust toch op de kerk de plicht om ‘alle mensen’ te evangeliseren en heeft zij daartoe ook het heilig recht. (488).
Sommigen vatten dit als volgt samen: “Ieder kan in zijn geloof zalig worden, indien hij de stem van zijn geweten volgt en het goede doet”. Het moet dan wel gaan over een goed gevormd geweten, waarbij het uiteindelijk Gods Geest is die inspireert.
Voor wie een uitgebreide bespreking van “extra ecclesiam nulla salus” verlangt kan het uitgebreide Engelstalig artikel lezen van Michael J. Mazza in ewtn.com/catholicism/library/extra-ecclesiam-nulla-salus-outside-the-church-there-is-no-salvation-1012.
Nog drie opmerkingen.
In de teksten staat ook wel aangegeven dat het niet ‘genoeg’ is om gedoopt te zijn. Het gaat eveneens om het geloof en de liefde waarmee een gedoopte geleefd heeft.
Verder is het duidelijk in het evangelie dat Jezus meer dan één keer verwijst naar het (soms diepere) geloof van niet-Joden. Denk maar aan de Syro-Fenische vrouw, de Samaritaanse vrouw, de honderdman …. Het is moeilijk te vatten dat deze mensen, omdat zij niet gedoopt zijn, niet in de hemel zouden mogen. Het argument om voor hen een uitzondering te maken is dat zij Jezus zelf hebben ontmoet. Zo zou in hen een soort ‘impliciet’ verlangen naar het doopsel kunnen zijn.
En een derde opmerking: wie zijn wij dat wij aan Gods oordeel en barmhartigheid grenzen kunnen stellen?
---------------
Wat met de peter en de meter?
Er is heel wat te vertellen over het peter- en meterschap in onze kerk. Vooreerst kijken we naar de ‘wettelijke’ vereisten volgens het kerkelijk wetboek. Daarna gaan we wat dieper in op hoe peter- en meterschap geëvolueerd zijn in de loop der tijden.
Waarom is er eigenlijk het doopouderschap? De theologische reden is dat de dopeling wordt opgenomen in de ruime gemeenschap van de Kerk. Deze opname wordt uitgedrukt door de aanwezigheid van de doopouders.
Het kerkelijk rechtboek stelt dat iedereen een peetouder moet gegeven worden. Het is zijn taak de volwassen dopeling in de christelijke initiatie bij te staan of mee te helpen opdat de dopeling groeit in zijn geloof. (Canon 872). Er dient slechts één doopouder genomen te worden, peter en meter samen mag ook (Canon 873). Peter en/of meter worden aangeduid door de dopeling zelf (indien volwassen) of de ouders of de pastoor/bedienaar van het doopsel. De doopouder moet de geschiktheid hebben en de bedoeling om zijn taak uit te oefenen. Hij moet katholiek zijn en ouder dan zestien, behalve indien er goede redenen zijn voor een jongere leeftijd. Het is evident dat ouders geen doopouder kunnen zijn van hun eigen kind. Een gedoopte die tot een niet-katholieke gemeenschap hoort mag, tenzij samen met een katholieke peetouder, slechts als getuige van de doopsel toegelaten zijn. (Canon 874).
Te vermelden is nog dat de doopouders ook bij het vormsel een rol te vervullen hebben. Dit is echter gewoonlijk louter ceremonieel.
Er is een hele evolutie geweest in het doopouderschap. In de eerste eeuwen leefden christenen in een vijandige omgeving. De oprechtheid van de kandidaat-dopeling werd dan gegarandeerd door een getuige die voor hem instond. Dit zou zijn oorsprong kunnen hebben in wat er reeds in het Jodendom bestond. De doopouder stond tevens in voor de verdere groei in geloof. Zo was hij als het ware vader en/of moeder van de dopeling. Dat maakte dat tot 1983 iemand niet mocht trouwen met zijn doopouder. Het woord ‘ouder’ is immers niet toevallig gekozen.
Ondertussen is er veel veranderd. De opvoeding van gedoopte kinderen is op de eerste plaats een uitdrukkelijke taak van de ouders. In het burgerlijk recht krijgen doopouders geen verantwoordelijkheid automatisch toegewezen. Als gevolg is er een groot verschil tussen wat de kerk officieel voorhoudt en wat de huidige gewoonten zijn bij het aanwijzen van doopouders. Toch behouden deze doopouders een zekere vorm van band met hun doopkinderen. Denk daarbij maar aan nieuwjaarsbrieven en cadeautjes.
Traditioneel wordt de doopouderrol gelijktijdig toegewezen aan twee personen. De een behoort tot de bloedverwanten of aangetrouwden van de vader, de andere tot de bloedverwanten of aangetrouwden van de moeder. Dat maakte dat hierbij de zogenaamde ‘stamverwantschap’ werd overschreden.
Inzake het aantal doopouders is één voldoende. Vroeger stond er dat er ten hoogste twee mochten zijn. Dat was in reactie tot een gewoonte in de Middeleeuwen om in adellijke families tot honderd doopouders te nemen. Het was dan een uitdrukking van erkentelijkheid tegenover deze mensen. En dit dan weer wordt verklaard door het feit dat de vijandige omgeving voor de dopeling niet meer bestond en de taak van peetouder een deel van zijn betekenis verloor.
De voornaamste verplichting die met de toewijzing van de doopouderrol verbonden is heeft dan niets meer te maken met haar religieuze oorsprong, doch bestaat er in de familiale solidariteit te beklemtonen.
Traditioneel kwamen eerst de grootouders in aanmerking voor de functie van doopouder. Daarna kwamen de eigen kinderen. Maar dat betekende dat de oudere kinderen meer dan de anderen in aanmerking kwamen voor het doopouderschap. Dit principe werd daarom steeds minder toegepast, zodat ook anderen de kans kregen om doopouder te zijn.
Een laatste evolutie is dat de toekenning van het doopouderschap niet meer familiaal gebeurt: ouders eren hun vrienden met de toekenning van het ouderschap over hun kinderen.
Door de verschuiving van kerkelijke naar familiale betekenis gebeurt de toewijzing van het doopouderschap tegenwoordig enkel door de ouders. Daarbij wordt geen rekening gehouden met datgene wat door het kerkelijk recht vereist wordt. Het gaat om hen die het ‘familiaal’ waard zijn om daarmee beloond te worden. Als de doop dan nog plaatsvindt buiten het kerkgebouw is het accent helemaal verlegd naar de familiale sfeer.
(uitgebreid is dit alles te vinden in het artikel van Lieven Vandekerckhove: Het Peterschap: van kerkelijk naar familiaal instituut, in Levensrituelen. Geboorte en Doopsel, blz. 217-235).
Nog enkele opmerkingen hierbij.
De evolutie die hierboven beschreven wordt is duidelijk zichtbaar in de dooppraktijk in onze parochie. We merken dat er zowel doopouders worden gekozen volgens de traditie als dat doopouders behoren tot de vriendenkring.
Meer dan eens zijn er twee meters of twee peters, een zeldzame keer zelfs meer dan twee doopouders.
De vraag naar de katholiciteit van de doopouders wordt niet gesteld. Tijdens de doop wordt hen wel gevraagd om een speciale relatie te hebben met hun doopkind en te helpen bij het opgroeien. Het belijden van het geloof wordt wel van hen verwacht tijdens het ritueel. In sommige bisdommen wordt tegenwoordig vereist dat doopouders een doopbewijs kunnen voorleggen.
---------------
Wat met formaliteiten rond de doop?
Tijdens de doop of vlak erna worden de ouders en de doopouders uitgenodigd om het doopregister te tekenen. Van het doopsel is dit het blijvende ‘bewijs’. Maar hoe zit dat nu juist in elkaar, dat doopregister en andere formaliteiten rond de doop?
Gezien de wet op de privacy is er een eerste formaliteit die moet vervuld worden:
Vooraleer een kind gedoopt kan worden moet een ‘formulier doop’ worden ingevuld. Op dat formulier komen alle noodzakelijke gegevens van het kind: naam en voornaam, geboortejaar en geboorteplaats, adres. Vervolgens komen de ouders aan bod met voor ieder afzonderlijk (niet alle ouders wonen samen) naam, voornaam, adres, mailadres en telefoon. Voor de doopouders is de naam voldoende.
Ten slotte blijven er nog vier keuzemogelijkheden waarvan de eerste eigenlijk geen keuze is: men vraagt toestemming om de gegevens in het doopregister op te nemen. Indien men dit uitsluit kan er geen doop gebeuren. Verder moet men al of niet toestemming geven om vermeld te worden in Kerk en Leven (of website), foto’s te publiceren van de doop en of men verder informatie wenst te ontvangen van de parochie. Onderaan dienen de ouders hun handtekening te zetten, de datum en ‘gelezen en goedgekeurd’.
Elke erkende parochie bezit een doopregister. In dat doopregister komen bovenaan de plaats en datum van de doop, vervolgens de naam van de dopeling, voornaam (of voornamen), geboorteplaats en geboortedatum. Van de ouders staan de namen en één adres. Ook de namen van peter en meter worden vermeld. Na de doop zetten de ouders en doopouders, samen met de bedienaar van de doop, hun handtekening.
Voor elk nieuw jaar begint het doopregister met een nieuwe bladzijde. Elke doop krijgt dan een volgnummer. Daarmee zal men gemakkelijk de gegevens kunnen terugvinden.
Sinds enkele jaren krijgen de nieuwgedoopte kinderen ook een ‘ID van een christen’ mee. Op deze vouwkaart worden alle gegevens van het doopregister ingevuld, samen met het inschrijvingsnummer. Op verdere vouwbladen kunnen later ook gegevens van eerste communie, vormsel en huwelijk ingevuld worden.
Doopregisters bestaan reeds vrij lang. Het was op het concilie van Trente (1545-1563) dat beslist werd om elke doop te registreren. Daarmee werd de basis gelegd voor een verdere uitbouw van de administratie. Immers als een kind gevormd wil worden moet men er zeker van zijn dat het ook gedoopt is. Hetzelfde geldt voor het huwelijk.
Hoe gaat men dan praktisch te werk? Het doopregister bevat normaal gesproken de namen van dopelingen uit de eigen parochie. Maar als een kind tot een andere parochie behoort wordt ook daar het doopregister ingevuld. Technisch gezien stuurt de parochie van de doop (of vroeger bv. het moederhuis waar de doop gebeurde) aan de eigen parochie van de dopeling de melding van de doop en de gegevens. Na het invullen van de gegevens bevestigt men de goede ontvangst.
Als later een kind gevormd wordt en men de doopgegevens zoekt kan men altijd terecht in de parochie waartoe de dopeling behoorde ten tijde van de doop. Na het vormsel wordt dit ook genoteerd in het doopregister. Daartoe is er in de marge van het doopregister een ruimte voorzien. De procedure is verder hetzelfde als bij de doop: ofwel noteert men het in het eigen doopregister als de dopeling daarin staat, ofwel stuurt men naar de oorspronkelijke parochie de melding van het vormsel, waarop deze dan later de bevestiging stuurt dat dit inderdaad is genoteerd. Idem voor het huwelijk.
Vrij regelmatig ontvangt onze parochie de aanvraag om een afschrift van het doopregister. Dat kan gebeuren voorafgaand aan een eerste communie (is het kind bij u gedoopt? nummer doopregister? gegevens?), vormsel of huwelijk. Het opzoeken vraagt soms heel wat werk. Niet iedereen kent nog de doopdatum, de parochie of zelfs niet het adres waar men woonde ten tijde van de doop.
Soms ontvangt men ook het bericht dat iemand wil ‘ontdoopt’ worden. Schrappen uit het doopregister kan echter niet. In de marge naar de doopgegevens zal men dan daarvan een vermelding bijvoegen. Dezelfde procedure is mogelijk als iemand bv. van naam verandert.
Zo is het doopregister de plaats waar men alle gegevens kan terugvinden van de dopeling, zowel van bij de doop als van vormsel en huwelijk. Voor mensen die geïnteresseerd zijn in hun stamboom zijn oude doopregisters een bron van informatie. De burgerlijke stand, met gegevens van geboorte en huwelijk zijn eerst ingevoerd onder Napoleon in 1811.
Nog even vermelden dat er in de parochie ook nog een vormselregister bestaat, een huwelijksregister en een begrafenisregister.
---------------
Wat leerden wij indertijd in de catechismus?
(De cijfers voor de vragen zijn het leerjaar waarin deze vragen moesten geleerd worden. Waar de cijfers in het vet staan was de vraag verplicht. Het sterretje duidt op vragen voor het 7° en 8° studiejaar. De catechismus zelf dateert van 1946)
DERTIGSTE LES: Het Doopsel
1. Welk is het eerste en noodzakelijkste sacrament?
Het eerste en noodzakelijkste sacrament is het doopsel.
* Waarom is het Doopsel het eerste sacrament
Het Doopsel is het eerste Sacrament, omdat men, vooraleer het Doopsel te ontvangen, geen enkel ander Sacrament geldig kan ontvangen.
* Waarom is het Doopsel het noodzakelijkste sacrament?
Het doopsel is het noodzakelijkste sacrament, omdat, volgens de lering van Jezus Christus, niemand zonder Doopsel het rijk der hemelen zal binnentreden.
5. Wat is het Doopsel?
Het Doopsel is het Sacrament dat, door de wassing en de aanroeping van de drie goddelijke Personen, ons doet geboren worden tot het bovennatuurlijk leven van de genade.
5. Welke zijn de uitwerkselen van het Doopsel?
Ten 1°, het Doopsel vergeeft de erfzonde en alle andere zonden en zondestraffen;
Ten 2°, het schenkt de heiligmakende genade en bezorgt dadelijke genaden om christelijk te leven;
Ten 3°, het prent in onze ziel een onuitwisbaar merkteken, en maakt ons tot leden van de Heilige Kerk.
4. Wanneer zijn de ouders verplicht hun kinderen te laten dopen?
De ouders zijn verplicht hun kinderen te laten dopen zohaast mogelijk na de geboorte; ze zouden een zware zonde bedrijven, in dien ze, door nalatigheid, een kind zonder Doopsel lieten sterven.
2. Wie is de bedienaar van het Doopsel?
De gewone bedienaar van het Doopsel is de priester, maar in nood mag en moet iedereen dopen.
2. Met welk water moet men dopen?
Bij gebrek aan gewijd water, moet men dopen met echt en natuurlijk water, zoals putwater, fonteinwater, regenwater, rivierwater, zeewater.
4. Wat moet men doen om te dopen?
Om te dopen moet degene die doopt,
ten 1°, het inzicht hebben te dopen zoals de Kerk het doet;
ten 2°, zelf het hoofd van den dopeling met water begieten.
ten 3°, terzelfdertijd zeggen: “Ik doop u in de naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes”.
6. Wat verstaat men onder de beloften van het Doopsel?
Door de beloften van het Doopsel verstaat men de verzaking aan den duivel, aan de zonde en aan de aanlokselen tot zonde, alsook de belijdenis van het geloof.
6. Welk is de plicht van de peters en de meters?
De peters en de meters moeten waken over de geestelijke belangen van hun doopkinderen, en in het bijzonder hun een christelijke opvoeding verzekeren, vooral wanneer de ouders dien plicht verwaarlozen.
5. Waarom geeft de Kerk aan den dopeling den naam van één of meer heiligen?
De kerk geeft aan den dopeling den naam van één of meer heiligen, opdat hij bijzondere beschermers en voorbeelden zou hebben in den hemel.
---------------
Wat met de zalving tijdens de doop?
Tijdens de Goede Week viert men in alle bisdommen ter wereld de ‘chrismamis’. Tijdens deze viering worden de olie voor de catechumenen en olie voor de zieken gezegend. Een speciale behandeling is er voor het chrisma: dit wordt gewijd. Het chrisma is op basis van olijfolie en balsem of reukstoffen.
We kennen allemaal wel het chrisma dat toegediend wordt bij het Vormsel. Maar ook bij de doop wordt chrisma gebruikt. Wat is er dan de betekenis van?
Letterlijk betekent het Griekse woord ‘chrisma’ zalf. Wie gezalfd wordt is dus ‘christus’, gezalfd. Ook het Hebreeuwse woord ‘Messias’ betekent ‘gezalfde’. Een ander woord voor deze zalf is ‘mirre’, in het Nieuwe Testament een gift van een van de wijzen uit het Oosten: ‘smyrna’ (Mt. 2, 11)
In het Oude Testament is er reeds vroeg sprake van chrisma als het gaat over de zalving van Aaron en de priesters (Exodus 30, 22-33). Ook voorwerpen zoals het altaar worden gezalfd. Daarmee krijgen zij een soort ‘heilige’ status. Later zien we dat ook koningen gezalfd worden, te beginnen met Saul (1 Sam. 10, 1). We kennen ook de zin uit Jesaja “De Geest des Heren is over mij gekomen omdat Hij mij gezalfd heeft” (Jes.61, 1). Zo krijgen we de reeks ‘koning, priester en profeet’ die in verband worden gebracht met gaven van de Heilige Geest..
In het Nieuwe Testament horen we meermaals de vraag of Jezus de ‘Messias’, de Gezalfde is. In het gesprek met de Samaritaanse (Joh. 4, 25-42) zegt Jezus dit van zichzelf. Zelf zal Hij tweemaal gezalfd worden door een vrouw (Lc. 7,38 en Joh. 12, 3). Gewoonlijk brengt men deze zalvingen in verband met zijn dood. In de rest van het Nieuwe Testament is er nog sprake van zalving, al of niet symbolisch (2 Kor. 1, 21-22 en 1 Joh. 2, 20.27). Natuurlijk is er ook de zalving met ‘ziekenolie’ bij Jakobus (Jak. 5, 14)..
Interessant is wel dat in de Handelingen de doop meerdere keren in verband wordt gebracht met de gave van de Heilige Geest. Dat is onder andere het geval bij de doop in Hand. 10, 44-48. Nog duidelijker staat dit in hoofdstuk 19, 5-6: “Toen zij dit gehoord hadden lieten zij zich dopen in de naam van de Heer Jezus. Nadat Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest over hen”. Dit doet denken aan de doop van Jezus door Johannes, daar komt ook de Heilige Geest over Hem.
De doop gaat dus gepaard met de gave van de Heilige Geest en die ontvangt men door handoplegging. Maar als de Kerk zich verder uitbreidt en de bisschop niet overal meer aanwezig kan zijn vervangt de zalving met chrisma de handoplegging. In de Traditio Apostolica (rond 215 n.C.) is er sprake van de mogelijke wijding van het chrisma. Tertullianus (150-220) spreekt uitdrukkelijk over het chrisma dat na de doop wordt toegediend.
In de Orthodoxe Kerken verbindt men de doop ook onmiddellijk met de eucharistie. Daarmee is de initiatie in het Christendom volledig. In de Westerse Kerk is deze samenhang echter verbroken: daar kennen wij nu het doopsel, de eerste/plechtige communie en het Vormsel.
Toch worden ook kleine kinderen gezalfd met chrisma in het doopritueel. Het behoort dan tot de ‘verklarende riten’, samen met het doopkleed, de doopkaars en het ‘Effetagebed’. De zalving met chrisma ziet men hierbij niet als ‘sacrament’. Het eigenlijke sacrament dient men eerst toe bij het Vormsel. Die zalving krijgt dan de betekenis van ‘confirmatie’, bevestiging. Er is ook een verschil bij de toediening ervan. Bij doop van een kind zalft de bedienaar de kruin van het kind. Bij het vormsel is het de bisschop of zijn afgevaardigde die het voorhoofd zalft. Bij de priesterwijding zalft men de handen.
Welke betekenis er dan kan gegeven worden aan de zalving met chrisma bij de doop? Men kan het zien als de bevestiging dat het kind opgenomen is als ‘christen’, met de waardigheid van koning, priester en profeet. Zo is het ook een lidmaat van het Lichaam van Jezus, die dé Koning, Priester en Profeet is. In de Orthodoxe Kerken is het vormsel (daar ‘chrismation’ genoemd in het Engels) noodzakelijk om tot de Kerk te kunnen behoren.
---------------
Het symbool van het doopwater?
Dat men doopt met water lijkt vanzelfsprekend. Water is immers heel belangrijk in een mensenleven en voor de natuur. Water is de oorsprong van alle leven. Planten, dieren en mensen hebben water nodig om te leven, water maakt zuiver, water verfrist, water lest de dorst. Ons levensbegin vindt plaats in het vruchtwater van de moederschoot. Water maakt het mogelijk dat mensen er in zwemmen en op varen. Kinderen spelen met water.
Maar water kan ook slecht zijn. Er is brak water, zout water dat niet kan gedronken worden. Hevige regenval brengt dodelijke modderstromen en vernietiging. Water kan opgezweept worden tot een tsunami. In water kan men verdrinken.
Het is duidelijk in dat alles dat water vele betekenissen in zich draag, goede en slechte. Die zijn er ook te vinden in bijbelverhalen.
In ons zangboek vinden we onder nr. 609 een lied op tekst van A.F. Troost. De tweede strofe luidt:
Water, water van de vloed
die de ark wel dragen moet,
hoog staat daar de regenboog:
God maakt heel de aarde droog!
Daarmee zitten we helemaal in het begin van de bijbel. Bij de schepping gaat het nog over de “woeste wateren” waar Gods Geest over zweeft (althans volgens enkele vertalingen). Water wordt gescheiden van het land en krijgt een plaats op de derde dag. God zorgt voor regen en water in de tuin van Eden. Dan horen we het verhaal van de zondvloed, verwoestend water, waar God echter Noach uit redt.
De derde strofe luidt:
Water, water van de Nijl,
draag het scheepje van het heil, -
biezen mandje in het riet:
God vergeet de zijnen niet.
Het rieten mandje van Mozes wordt door de Nijl gedragen tot bij de dochter van Farao, die hem de naam Mozes geeft want “ik heb hem uit het water getrokken” (Ex. 2, 10). Mozes zal later, in de woestijn, op de rotsen slaan om er water uit te halen voor zijn volk.(Exodus 17, 4 en Num. 20, 2-13). Er is ook het water van de Rode Zee waar de Israëlieten veilig doorheen trekken: levengevend voor hen, dodelijk voor anderen.
In de vierde strofe horen we:
Water, water der Jordaan,
alle schuld is weggedaan,
onze zonden draagt de Heer,
zie, de duif daalt op Hem neer!
Daarmee zijn we reeds een heel eind verder in de bijbel. Ondertussen is het volk van God nog droogvoets door de Jordaan gegaan (Jozua 3), wat zich ook herhaalt bij de profeten Elia en Elisa. Het lied spreekt ons van de doop van Jezus in de Jordaan door Johannes de Doper en de gave van de Geest.
Belangrijk is ook nog dat Jezus zelf over het water gebiedt (Mc. 4, 35-41), over het water loopt (Mc. 6, 45-52). Zoals in het scheppingsverhaal is Hij de meester over het water en de dodelijke krachten die het bevat. Uit het doorstoken hart van Jezus vloeit er ‘bloed en water’ (Joh. 19, 34).
Met dit alles is het duidelijk dat het water van de doop een zeer rijke symboliek in zich draagt.
Daarbij kan men ook nog denken aan het volgende: bij de doop wordt men driemaal ondergedompeld (wat herleid is ritueel tot driemaal water over het hoofd gieten). Daarin zit een verwijzing naar de Drie-eenheid, Vader, Zoon en Geest. Tevens doet het denken aan het ‘drie maal kopje onder gaan”. Zo bevat het doopwater de symboliek van sterven en door de dood terug opstaan. Daarmee is een verwijzing naar de dood van Christus en zijn opstanding waar men deel aan neemt. In de Paaswake horen we hoe wij “Indien wij met Christus zijn gestorven geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven" (Rom. 6, 3-11).
In de Paaswake horen we ook we het verhaal van de doortocht door de Rode Zee als een kernverhaal. De lezing van Jesaja (55, 1-11) begint met “Komt allen die dorst hebt, hier is water”.
In hetzelfde hoofdstuk van Jesaja lezen we verder: “Want zoals de regen en de sneeuw uit de hemel neerdalen en daarheen pas terugkeren, wanneer zij de aarde hebben gedrenkt, haar hebben bevrucht en met planten bedekt, wanneer zij zaad hebben gegeven aan de zaaier en brood aan de eter, zo zal het ook gaan met het woord dat voorkomt uit mijn mond; het keert niet vruchteloos naar mij terug maar pas wanneer het heeft gedaan wat Mij heeft behaagd en alles heeft volvoerd waartoe Ik het heb gezonden (10-11)”.
---------------
De Paaswakeliturgie en de doop
Als u dit parochieblad ontvangt is het midden in de Goede Week. Zaterdagavond vieren we de opstanding van Jezus in de Paaswake. In de liturgie daarvan besteden we heel veel aandacht aan de doop.
Er is vooreerst het aansteken van de Paaskaars. Bij het doopritueel zal telkens de Paaskaars worden aangestoken. Na de doop ontvangt elke dopeling een doopkaars, ontstoken aan de Paaskaars.
De verplichte laatste lezing vóór het evangelie komt uit de Romeinenbrief (hfdst. 6, 3-11). Daarin gaat het uitdrukkelijk over de doop. “Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij een nieuw leven zouden leiden … Zij wij één met Hem geworden door het beeld van zijn dood dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding.”
Na de homilie volgt het ritueel waarbij het doopwater wordt gewijd. Dit begint met een gebed waarin staat: “Daarom wordt in deze paasnacht het doopsel toegediend aan nieuwe christenen en herdenken wij dankbaar ons eigen doopsel, waardoor wij kinderen van God zijn geworden.”
Afhankelijk van de tijd die men er aan besteed volgen dan gebeden, de litanie van alle heiligen, de Paaskaars wordt driemaal in het doopwater gestoken en er wordt over het water geblazen in kruisvorm. Natuurlijk is er ook het wijdingsgebed.
Het ritueel eindigt met de hernieuwing van de doopbeloften. In dit plechtige ogenblik staan allen en worden de volgende drie vragen gesteld:
“Beloof gij u ten allen tijde te verzetten tegen kwaad en onrecht om in vrijheid te leven als volk van God?”
“ Belooft gij u te verzetten tegen de bekoring van zonde en onrecht, zodat het kwaad zich geen meester maakt van u?”
“Belooft gij de Heer uw God te dienen en naar het voorbeeld van Christus uw naaste te beminnen?”
Na het drievoudig antwoord “Ja, dat beloven wij” wordt de geloofsbelijdenis in vraagvorm gesteld. Hiermee gaat men eigenlijk terug naar een heel oude gewoonte bij het doopsel. Deze geloofsbelijdenis is iets korter dan de ‘gewone’ geloofsbelijdenis. De drie punten zijn:
“Gelooft gij in God, de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde?”
“Gelooft gij in Jezus Christus, zijn enige Zoon, onze Heer, geborgen uit de maagd Maria, die geleden heeft, gestorven en begraven is, die uit de dood is opgestaan en leeft aan Gods rechterhand?”
“Gelooft gij ook in de Heilige Geest, de heilige katholieke Kerk, de gemeenschap van de heiligen, de vergiffenis van de zonden, de verrijzenis van het lichaam en het eeuwig leven?”
Driemaal kunnen wij antwoorden: “Ja, wij geloven”.
Daarop volgt dan een rondgang in de kerk waarbij de gelovigen besprenkeld worden met het pasgewijde doopwater. Ook in de eucharistieviering van Paaszondag zelf zal deze herinnering aan ons doopsel door de hernieuwing van de doopbeloften en de geloofsbelijdenis plaatsvinden met de besprenkeling nadien.
In sommige plechtige eucharistievieringen zal iets dergelijks gebeuren bij het begin van de eucharistieviering, bij het ‘Asperges me”. Evenals de doopvont die in vele kerken bij de ingang van de kerk staat en het doopwatervat herinnert deze besprenkeling ons er aan dat men door de doop tot de Kerk toegang heeft.
Zeker in dit jaar waarin ons bisdom de doop tot een centraal thema heeft gemaakt is het daarom zinvol, als het enigszins kan, de Paaswake mee te maken.
---------------
Ik doop u … Amen?
Het lijkt allemaal heel vanzelfsprekend te zijn. In het evangelie van Mattheus staat “en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest” (Mt. 28, 19) en dus zeggen we als doopformule bij de drievoudige onderdompeling (of overgieten met water): “Ik doop u in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.” Zo staat het ook in het dooprituale en in de Katholieke Katechismus (nr. 1240).
Is dit echter overal zo? Een tijdje geleden was er in het nieuws hoe een Amerikaanse priester gedurende een twintigtal jaar had gezegd: “wij dopen u in de naam…”. Daarop heeft hij vernomen dat al deze doopsels ongeldig zouden zijn. Zijn voornaamste taak is sindsdien al die dopen ‘in orde’ te maken. Het lijkt op muggenzifterij, en voor een stukje is het dat ook. Maar toch is de formulering belangrijk. In rechtszaken, huwelijkszaken, contracten enzovoorts wordt vereist dat alle regels tot in de puntjes worden gevolgd, op straffe van ongeldigheid. Een doop is immers ook een formele gebeurtenis, die bestaat uit een handeling (driemaal water) en de ‘juiste’ formule, waar niet aan getornd mag worden (hetzelfde wordt gevraagd bij een huwelijkssluiting in de kerk). Doet men dat wel dan gaat de band met het grotere geheel verloren. In het verleden is dan ook door concilies de nadruk op gelegd op de juiste formulering.
Sommige protestantse kerken dopen enkel “in de naam van Jezus”. Zij beroepen zich daarvoor op de Handelingen van de Apostelen en de brieven van Paulus, waar regelmatig de uitdrukking in voorkomt “gedoopt in de naam van Jezus”. Indien men deze plaatsen van dichterbij gaat bekijken valt het op dat er bijna altijd ook een verwijzing is naar God de Vader en de Heilige Geest. Als dan toch gesproken wordt over “dopen in de naam van Jezus” kan dit uitgelegd worden als tegengesteld aan “gedoopt met het doopsel van Johannes”. De expliciete verwijzing naar “Vader, Zoon en Geest” past trouwens binnen de traditie die de aanname van Drie-eenheid vereist om zich ‘christen’ te mogen noemen. Bij het doopritueel hoort altijd een geloofsbelijdenis die verwijst naar de Drie-eenheid.
Nog een ander argument voor de korte doopformule “ik doop u in de naam van Jezus” is de vraag of wat in Mattheus 28 staat wel de originele tekst is. Volgens sommigen zou de oorspronkelijke zin geweest zijn: “Ga heen, onderwijs al de volken en leer hen onderhouden alles wat Ik u bevolen heb”. Dit lijkt echter niet houdbaar volgens het tekstonderzoek. De aanhangers van deze theorie beweren dat de uitbreiding naar de Drie-eenheid slechts later in de tweede eeuw door de katholieke kerk is gebeurd. Het heeft echter geen zin van te spreken over “katholieke kerk”, verwijzend naar Rome, aangezien er toen nog geen sprake was van een ‘Rooms-katholieke’ kerk.
Maar moet daar nu al of niet “amen” achter de doopformule? Toen ik indertijd theologie studeerde werd ons geleerd van zeker geen “amen” te zeggen na de doopformule. Bij enig rondkijken op internet zien we dat sommigen de doopformule toch besluiten met “amen”, en dat zelfs op katholieke websites. De verklaring hiervoor is gemakkelijk te vinden: ook het kruisteken wordt afgesloten met een “amen” en men neemt dit zonder nadenken over. Als men gaat kijken in de geschiedenis vinden wij onder andere bij Thomas van Aquino wél een “Amen” na de doopformule.
Waarom dan toch geen “amen” zeggen? Omdat het niet nodig is. “Amen” is vooral het slotwoord van een christelijke zegen of van een gebed. Dit 'amen' komt volgens velen uit het Hebreeuws. Het zou dan afstammen van het woord Amam, "geloven". Letterlijk betekent Amen: 'het is waar' of 'het zij zo'. Het is een soort bevestiging. Het uitspreken van de doopformule op zich is echter op zich voldoende en hoeft niet (nadien) bevestigd te worden. Maar kan het kwaad dat de aanwezigen de doop bevestigen? Neen.
---------------
Hoe werden kinderen vroeger gedoopt?
Met ‘vroeger’ wordt hierbij bedoeld: voor het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) het doopritueel veranderde. De uitgave van de nieuwe orde dateert van 1973, in het Nederlands van 1980. Hoe het er vroeger aan toeging vinden we in het boekje ‘Kleine Liturgie. Korte Uitleg van de voornaamste plechtigheden van de H. Kerk’ door Kan. De Weerdt. Het imprimatur (officiële erkenning van de betrouwbaarheid) van het boekje is uit 1941. We hebben het geheel wel wat ingekort
Ceremoniën vóór het doopsel
- De naam van een Heilige wordt aan de dopeling gegeven
- Men blijft met het kind nog in het portaal of achteraan in de kerk.
- Daarna vraagt de priester: “Wat vraagt gij van de Kerk Gods” … “Het geloof”
- De priester blaast driemaal over het aangezicht van het kind en bezweert de duivel “Ga uit dit kind, onreine geest, en maak plaats voor de H. Geest, de Trooster”
- De priester maakt het kruisteken op voorhoofd en borst.
- Hij legt de hand op het hoofd van het kind (ter bescherming)
- Hij legt een weinig zout in de mond
Ceremoniën onder het doopsel
- De priester leidt het kind naar de doopvont en bidt samen met peter en meter het Symbolum van het geloof (geloofsbelijdenis) en het Gebed des Heren (Onze Vader)
- Hij raakt de oren en neus aan met een weinig speeksel
- De dopeling verzaakt aan de duivel, zijn werken en zijn pomperijen (de aanloksels tot zonde) (drie vragen)
- De priester zalft de dopeling met olie
- De dopeling legt de plechtige belijdenis van het geloof af.(drie vragen)
- De priester vraagt aan de dopeling “wilt gij gedoopt worden”, en na het antwoord “Ja, ik wil” giet hij driemaal water kruisgewijs over het hoofd samen met de doopformule “Ik doop u in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest”
Ceremoniën na het doopsel
- Het kind wordt op het bovendeel van ’t hoofd gezalfd met chrisma.
- Men legt een witte doek op het hoofd van het kind
- De brandende kaars
Eigen commentaar:
Onnodig te zeggen dat hier een heel rijke symboliek achter verscholen is, die verwijst naar verschillende bijbelpassages. Zo herhaalt de priester het ‘Effeta’ van Jezus die zo de doofstomme geneest, het zout verwijst naar de Bergrede ‘Gij zijt het zout der aarde’ enz.
We zien dat er een gebrek aan logica is: enerzijds gaat het over een (klein) kind dat gedoopt wordt en nog niet kan spreken, en anderzijds verlangt men van de dopeling dat hij of zij de geloofsbelijdenis opzegt, de doopbeloften uitspreekt en “Ja, ik wil” antwoordt op de vraag “wilt gij gedoopt worden”. Dit gebrek aan logica wordt in de nieuwe orde vermeden.
Opvallend is de grote nadruk die gelegd wordt op de strijd tegen de duivel. Dit gebeurt reeds bij het binnengaan van de kerk. Later volgt de drievoudige doopbelofte (soms in iets andere bewoordingen): Verzaakt gij aan de Satan (duivel)? En aan al zijn werken? En aan al zijn pomperijen? De huidig doopbeloften, die we nog net in de Paasvieringen uitgesproken hebben, verwoorden onze inzet als gelovige veel positiever.
---------------
Herinneren wij ons onze doop?
Natuurlijk bedoelen wij niet letterlijk het feit dat wij gedoopt zijn, althans niet voor de overgrote meerderheid onder ons die als baby of kleuter gedoopt werden. Maar er is heel wat anders dat ons herinnert aan onze doop.
Telkens wij een kerk binnengaan zien wij achteraan een of meerdere wijwatervaten. In normale tijden zijn deze gevuld met doopwater. Als wij dan een kruisje daarmee maken is dat een duidelijke verwijzing naar ons doopsel: door het water van de doop krijgen wij toegang tot Gods Kerk. Bij plechtigheden is er soms het ‘Asperges me’, waarbij de priester bij het begin van de eucharistie rondgaat en de aanwezigen besprenkelt. Dit is dan een plechtiger vorm van het kruisje bij het binnenkomen.
Niet alleen het wijwatervat achteraan in de kerk, maar ook de plaats van de doopvont in vele kerken is symbolisch. Daar bevindt zich de doopvont (en soms een doopkapel) zich achteraan. Dit was ook het geval vroeger op Sint-Catharina (bij het binnenkomen van het portaal links) en op Sint-Vincentius (de kapel onder de toren, rechts bij het binnenkomen). Op Sint-Catharina staat de doopvont nog steeds een einde achteraan in de kerk, op Sint-Vincentius is ze verplaatst naar de kapel vooraan links.
Nog maar pas hebben wij Pasen gevierd. Elk jaar met Pasen wordt het water van de doopvont plechtig tot doopwater gewijd, hernieuwen wij uitdrukkelijk onze doopbeloften, belijden wij ons geloof, en worden wij besprenkeld met het pas gewijde water. De wijwatervaten die vóór de viering zijn leeggemaakt, worden met dit gewijde water gevuld.
Ook bij het vormsel hoort de plechtige herhaling van de doopbeloften, hoewel dit niet altijd even duidelijk in de liturgie aanwezig is.
Bij het doopsel worden wij gezalfd met chrisma als ‘koning, priester en profeet’. Het ‘koning’-zijn duidt op de waarde van iedere christen. Het ‘priester’-zijn komt onder andere tot uiting in de deelname aan de eucharistie: zonder de aanwezigheid van het Godsvolk kan geen eucharistie gevierd worden. Bij het huwelijk zijn het de huwenden die eigenlijk als ‘priester’ aan elkaar het huwelijkssacrament toedienen, de priester of diaken staat er bij als getuige. Het ‘profeet’-zijn duidt op de aanwezigheid van Gods Geest in iedere gedoopte, waarbij zij of hij een eigen inbreng heeft binnen de verkondigingstaak van de Kerk.
Even nog over het ‘priesterschap’ van de gedoopte. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft dit aspect van de doop opnieuw beklemtoond. Om evenwel het verschil te maken met het gewijd priesterschap spreekt men dan van het ‘algemeen priesterschap’.
In het bisdom Gent is er dit jaar en het volgend jaar een hele catechese voorzien rond de doop. De bedoeling ervan is ons bewust te maken dat wij het zijn die als gedoopten de Kerk opbouwen (en ‘verbouwen’) naar een nieuwe toekomst.
Minstens om de drie jaar is tijdens de Vastentijd in de lezingencyclus aandacht voor de doop. Daartoe worden aangepaste lezingen uit het Johannesevangelie genomen, de Samaritaanse (Joh. 2), de blindgeborene (Joh. 9) en de opwekking van Lazarus (Joh. 11).
---------------
Bezingen wij de doop?
In onze “Zingt Jubilate” staan een aantal liederen die ons herinneren aan onze doop. Een eerste lied is nr. 131 “Bode die zijn weg breide” In de vierde strofe lezen we, doelend op het doopsel van Johannes én onze doop “gedoopt in water om herboren heen te gaan”.
In “Een mens te zijn op aarde” (ZJ 306) spreekt men over “komen uit het water” (strofe 2)
Tijdens de vasten horen we het lied “Broeders die op uittocht gaat” (ZJ 328). In de laatste strofe gaat het over “Broeders, die in Hem gedoopt, in zijn Naam moogt leven”.
Welbekend is het lied: "De Geest des Heren heeft een nieuw begin gemaakt” (ZJ 410). Daar luidt het in de tweede strofe: “Wij zijn in Hem gedoopt …”. Het gaat daarbij vooral over de Geest die ons geschonken is bij het doopsel..
In het lied “Brandend van verlangen” (ZJ 448) staat in de vierde strofe “druipend uit de doop”. Het gaat dan over de paaskaars en het doopwater.
“De ware Kerk des Heren” heeft het over “één doop, één Geest, één Woord” in nr. 515“
Een volgend lied “Bekleedt u met de nieuwe mens” (ZJ 527) verwijst naar de tekst van Efesiërs 4, 24-28. De doop maakt ons tot een nieuwe mens.
“De Heer heeft mij gezien en onverwacht ben ik opnieuw geboren en getogen” horen wij in het lied ZJ 559.
In de reeks 600 vinden we heel wat doopliederen samen.
Zo vinden we in nr. 603: “Jouw leven staat aan het begin”. Daar wordt verwezen naar het water van de doop.
In het volgende lied, nr. 604, “In de schoot van mijn moeder geweven” gaat het minder over de doop dan wel over de geboorte.
Dopen is dan weer aanwezig in het lied nr. 606: “Wie ingaat tot dit water”. De verwijzing naar het doopwater ligt voor de hand.
Het volgende lied “Doop ons, Heer” (ZJ 607) is helemaal duidelijk.
In het lied 608 “Nog maar nauw’lijks uitgeslapen” horen we in de derde strofe “leven … in het teken van de doop, teken der gemeenschap”.
Het volgende lied “Water, water van de doop” (ZJ 609) geeft een heel overzicht van de betekenissen van het doopwater.
Een laatste verwijzing naar de doop vinden we in het lied “Vernieuw Gij mij, o eeuwig licht” (ZJ 610), zij het onrechtstreeks: ”naar lijf en ziel herboren zijn”.
Duidelijke verwijzingen staan er in derde en vijfde strofe van het lied “Roept God een mens tot leven” (ZJ 914): ”Geroepen en verzameld uit doop en slavernij, gedoopt in wolk en water, dat volk van God zijn wij” en “Met Hem in geest en water tot zoon van God gewijd zijn wij met Hem begraven, verrezen voor altijd”.
Met deze opsomming zien we dat we toch regelmatig in de eucharistie bij het zingen van liederen aan ons doopsel herinnerd worden.
Verder vinden we in de literatuur nog doopliederen van Huub Oosterhuis, Muus Jacobse, Michel Van der Plas, Marijke Koijc-de Bruijne, Marten Luther enz.. Verwijzingen naar de doop zijn er nog in tal van andere gedichten en bedenkingen. Daar gaan we nu echter niet verder op in.
---------------
Kan iemand twee maal gedoopt worden?
Binnen de katholieke kerk is het antwoord daarop “nee”. In de oude terminologie heette het dat de doop, zoals het vormsel, een ‘onuitwisbaar merkteken’ op onze ziel lei. Het is dan ook logisch dat dit geen tweede keer zou kunnen gebeuren. Nog een andere reden is dat de doop bevrijdt van de erfzonde volgens de katholieke leer. Het heeft geen zin dit een tweede maal te laten gebeuren.
Maar daarmee zijn we niet aan het einde van het verhaal. Zo kan het gebeuren dat een kind wel gedoopt zou zijn, maar nergens zijn er bewijzen van te vinden. In zulk een geval kan een doop ‘sub concitione’ (onder voorwaarden) gebeuren. De voorwaarde is dat men dan doopt en dit het geldige doopsel is, op voorwaarde dat er niet nog eerder een doopsel was. In dat geval telt het eerste doopsel als het ‘echte’ doopsel.
Wat dan met kinderen die gedoopt worden door bv. Rent a Priest. Op zich is dit een geldig doopsel, maar het maakt de gedoopte geen lid van de Rooms-Katholieke Kerk. Daarvoor is er een aparte regeling voorzien. Heel technisch gebeurt dit als volgt: men dient een aanvraag in bij het bisdom om X (de gedoopte door Rent a Priest bv.) in de kerk op te nemen. Het bisdom geeft daarop zijn toestemming, en dan volgt er een soort ceremonie waarbij X uitdrukkelijk verklaart tot de Rooms-Katholieke Kerk te behoren. In dat geval kan ook de vroegere doop worden ingeschreven in het eigen doopregister van de parochie.
Maar nog is ons verhaal niet ten einde. Er zijn ook christelijke bewegingen die wél een tweede doop aannemen. Hun naam alleen al zegt het: de ‘anabaptisten” of ‘wederdopers’ en de baptisten. De achtergrond hiervan hebben we reeds een hele tijd geleden belicht. Het kinderdoopsel is immers gebeurd op een ogenblik dat er nog geen sprake kan zijn van volle toestemming. De doop als volwassene daarentegen is een heel bewust toetreden tot het christelijk geloof. Deze richtingen binnen het christendom verwerpen dus de kinderdoop en houden het uitsluitend bij de volwassenendoop.
Een van de redenen echter om het te houden bij één doop vinden we ook in de geloofsbelijdenis van Nicea: “Ik belijd één doopsel tot vergeving van de zonden”. Daarbij gaat het op de eerste plaats om de erkenning van de geldigheid van het doopsel in de verschillende christelijke kerken. Voor sommigen is dit een aanwijzing dat er ook maar één doop kan plaatsvinden. Maar dan kan men als tegenargument gaan spreken over de geldigheid van die éne doop: de kinderdoop ziet men die dan als ‘ongeldig’ en niet bestaande …
Tenslotte dit. Hoe kan men dan zijn doopsel dan toch ‘hernieuwen’ als volwassene? Daartoe heeft men de ‘hernieuwing van de doopbeloften’ bij het Vormsel en op Pasen. Deze hernieuwing onderstelt dat men ook op latere leeftijd zijn doopsel au sérieux neemt, onafhankelijk van het feit of men nu als kind of als volwassene gedoopt werd.
---------------
Welke gewoonten zijn er in verband met het doopsel?
Tijdens de doopviering is het gewoon dat men een doopkaars ontvangt. Deze doopkaars wordt ontstoken aan het licht van de Paaskaars. Deze op zijn beurt wordt plechtig ontstoken tijdens de liturgie van de Paasnacht. Reeds in de vijfde eeuw vinden we deze traditie terug bij Sint-Augustinus. De doopkaars heeft dus een duidelijke verwijzing naar Christus, die het Licht der wereld is.
Doopkaarsen vindt men in allerlei formaten en vormen. Dikwijls laten mensen er de naam van de dopeling en de doopdatum erop aanbrengen. In sommige families is het de gewoonte dat peter of meter voor de doopkaars zorgen.
Na de viering krijgt men de kaars mee. Het is een mooie gebruik om deze terug aan te steken bij feestelijke gebeurtenissen (zoals een eerste communie) of in tijden van nood.
Met het geven van de doopkaars geeft men ook aan de ouders in zekere zin de opdracht mee om licht te zijn voor het kind, licht dat men zelf haalt bij Christus die het Licht der wereld is.
Het doopkleed is nog een andere traditie. Soms vindt men ook de naam ‘doopjurk’ terug in plaats van ‘doopkleed’. Lang geleden was het de gewoonte dat de doop gebeurde (van volwassenen maar ook van kinderen) door onderdompeling. Daarna kreeg de dopeling een wit kleed aangereikt, als teken dat hij een ‘nieuwe mens’ was geworden. Er werd toen met Pasen gedoopt, en het witte doopkleed bleef men dragen tot Beloken Pasen, waarop de witte gewaden werden afgelegd.
In vele families was en is het soms nog de gewoonte dat men het doopkleed bewaart als een soort erfstuk, waarmee van generatie tot generatie kinderen worden gedoopt. Regelmatig diende de trouwjurk als ‘grondstof’ voor het doopkleed.
Sommige mensen hechten ook belang aan het doopwater. Vroeger werd het doopwater gewijd tijdens de Paasnacht, en bleef het water het hele jaar door hetzelfde in de doopvont. Omwille van de hygiëne ververst men nu regelmatig het doopwater, zeker in Coronatijden is telkens “nieuw” doopwater gewijd. Af en toe vragen mensen ook om wat doopwater mee te nemen naar huis.
In sommige oude kerken, we denken daarbij onder andere aan enkele kerken in Italië, is er een baptisterium. Dat is dan niet zomaar een doopkapel met een doopvont, maar wel een apart gebouw met een soort bad waarin men kan afdalen om de doop door onderdompeling plaats te laten vinden.
Nog een gewoonte bij het doopsel in sommige families is dat de dopeling een scapulier krijgt of een medaille. Dikwijls gaat het om een geschenk van de grootouders. Men hoopt dan op een speciale bescherming door Moeder Maria of een of andere heilige.
Vroeger was het ook gewoon van een doopkaart te sturen. Kinderen werden vlug na de bevalling gedoopt en op de doopkaart stonden naast de gegevens van de dopeling ook de namen van peter en meter en eventueel de mogelijkheid tot kraambezoek vermeld. Tegenwoordig zijn de doopkaarten vervangen door geboortekaarten. De doop vindt immers dikwijls heel wat later plaats. Om eenzelfde reden is het doopfeest voor velen nu ‘verveld’ tot een babyborrel.
Naast de meer kerkelijke gewoonten kennen we allen wellicht de doopsuiker. Zeker in België was het de gewoonte om bij de doop suikerbonen te geven. De oorsprong van de suikerbonen zelf ligt nog in de Romeinse tijd, waar een amandelnoot in honing werd gedompeld als lekkernij.
---------------
Wat hebben sommige mensen te vertellen over de doop? We geven hierbij twee overwegingen.
J.L. Klink schrijft in ‘De Doop’ op blz. 15:
De doop op zichzelf maakt een mens nog geen christen. Het kan een traditionele vorm worden, wel geijkt door eeuwenlange kerkelijke traditie, maar op gevaar af slechts een vorm te zijn en bijgelovig misbruikt. "Als mijn kind maar gedoopt is. Je kunt toch nooit weten!" De doop is geen tovermiddel, maar een teken van een werkelijkheid, die er is tussen God en mens. Niet de doop op zichzelf bewerkt het contact met God, afgezien van het geloof van de ouders, afgezien van de latere bevestiging van de gedoopte, van het contact met de kerk en de gemeenschap met God. De doop redt ons niet, maar God. Hij is niet afhankelijk van de kerk en haar handelingen. God zal een ongedoopte niet minder nabij zijn dan iemand, die gedoopt is.
De doop is er niet voor God, maar voor de mensen. Ze heeft echter alleen zin, als ze een levensgebeurtenis is in het gezin of voor de mens, die gedoopt wordt.
Het is misschien juist wel goed, dat er in de kerk de twee mogelijkheden zijn: kinderdoop en doop van de gelovige, en de spanning tussen beide. Beide mogelijkheden hebben hun recht.
Van Dietrich Bonhoeffer vinden we in zijn boek “Verzet en Overgave” op blz. 251
BRIEF AAN EEN DOPELING
Je wordt vandaag gedoopt tot christen. Al de grootste en oude woorden van de christelijke verkondiging worden over je uitgesproken en het doopbevel van Jezus Christus wordt aan je voltrokken zonder dat je er iets van begrijpt. Maar ook wij zelf moeten ons weer bezinnen op de basis-elementen van ons kennen. Wat betekenen: verzoening en verlossing, wedergeboorte en heilige Geest, liefde voor de vijand, kruis en opstanding, leven in Christus en navolging van Christus? Deze begrippen liggen zover van ons af, dat we er bijna niet meer over durven praten. In de overgeleverde woorden en handelingen vermoeden wij iets volkomen nieuws, iets revolutionairs, maar we kunnen het nog niet bevatten of onder woorden brengen. Dat is onze eigen schuld. Onze kerk, die deze jaren alleen gevochten heeft voor zelfbehoud alsof ze een doel was op zich, is niet in staat het verzoenende en verlossende woord te brengen aan de wereld en de mensen. Daarom moeten de oude woorden wel hun kracht verliezen en verstommen.
Ons christen-zijn zal in deze tijd bestaan uit slechts twee elementen: bidden en onder de mensen het goede doen. Elk denken en praten en organiseren van christenen moet herboren worden uit dat bidden en dat doen. Tegen de tijd dat jij volwassen bent zal de gedaante van de kerk sterk veranderd zijn. De kerk is nog in de smeltkroes en iedere poging om haar voortijdig weer een machtige organisatie te geven, zal een vertraging betekenen in haar verandering en zuivering.
Het is niet aan ons de dag te voorspellen - maar die dag zal komen - dat er weer mensen geroepen worden om zó Gods Woord te spreken dat de wereld er onder verandert en zich vernieuwt. Het zal een nieuwe taal zijn, volkomen a-religieus misschien maar bevrijdend en verlossend als de taal van Jezus; de mensen zullen ontsteld zijn maar zich gewonnen geven aan haar kracht; een taal van nieuwe rechtvaardigheid en waarheid, een taal die de vrede verkondigt tussen God en de mensen en de nabijheid van zijn Rijk. "Zij zullen zich verbazen en verwonderen over al het goede en het heil, dat Ik aan haar doe" (Jer. 33, 9). Tot die tijd zal de zaak der christenen verborgen zijn en stil, maar er zullen mensen zijn die bidden en het goede doen en wachten op Gods uur. Ik hoop dat jij één van hen zult zijn.
---------------
Voor een laatste artikel in ons lang verhaal over de doop enkele eigen ervaringen
Op Sint-Vincentius hebben we een hele tijd het geluk gehad om een catechist te hebben die de doop samen met het gezin voorbereidde. We zijn Philippe en zuster Ria daarvoor zeer dankbaar. Spijtig genoeg konden zijn dit niet blijven doen.
Het tekort aan doopcatechisten had als gevolg dat uw pastoor heeft getracht de voorbereiding toch in de gezinnen te laten plaatsvinden door hen de mogelijkheid te geven zelf de doopviering op te stellen. Daarvoor kregen zij een aantal keuzeteksten aangereikt, die ook door eigen teksten mochten vervangen worden. Heel dikwijls hebben mensen van die gelegenheid gebruik gemaakt. Later was dit ook de voorbereiding voor de dopen op Sint-Catharina en Sint-Godelieve.
Toch kon dit niet altijd, denk maar aan mensen uit andere culturen die de taal niet altijd machtig waren. De doopcatechese was dan een onderdeel van de viering zelf.
Die viering op Sint-Vincentius, als het kon, achteraan in de kerk met de verwelkoming, het vragen naar de naam van de dopeling en het geven van een kruisje. Daarop volgden vooraan verschillende lezingen en dan nog eens een verplaatsing naar de doopvont voor de doop zelf, de zalving met chrisma en het aansteken van de doopkaars. Zeker in de winter was de viering in de weekkapel.
Op Sint-Godelieve was de viering rond de doopvont die voor het altaar werd geplaatst. Op Sint-Catharina diende gewoonlijk de doopvont achteraan in de kerk.
Driemaal is eens een dopeling niet komen opdagen, en dat op 21 jaar … Gewoonlijk was iedereen op tijd aanwezig, maar uw pastoor heeft zich ook in de loop van de jaren driemaal vergist, ook dat is menselijk. Hoeveel dopen hij heeft gedaan? Hij schat op meer dan zeshonderd.
Speciale ervaringen gekoppeld aan doopvieringen? Een doopviering had nogal wat aandacht voor een onze lieve heerbeestje. Toen de pastoor er van terugkwam zat er een op zijn auto, en het is er twee dagen op blijven zitten.
Een aantal dopen zijn doorgegaan tijdens de eucharistievieringen van het weekend. Velen onder u hebben er wellicht getuige van geweest. Daarmee wordt de band met de grotere gemeenschap duidelijk gesteld. Dopen thuis is afgeraden door de bisschoppen en zijn er dan ook niet gebeurd.
Anders dan in vele parochies waren de meeste dopen individueel. Uitzonderingen waren de gezamenlijke dopen voor nog-niet-gedoopte-eerste-communicanten. Het aantal aanwezigen schommelde tussen het minimum (ouders, peter, meter en dopeling) en een dertigtal. aanwezigen. Regelmatig was slechts één van de ouders aanwezig, meestal dan de moeder. Of de koppels al dan niet voor de kerk gehuwd waren was vroeger een vraag, nu echter niet meer.
Niet altijd was er één meter en één peter maar wel twee meters (en geen peter), een zeldzame keer waren er drie doopouders.
Al met al waren het heel dikwijls deugddoende ervaringen.