Bezinning
Licht
Sigmund Freud, de beroemde Weense psychiater, vertelde in één van zijn colleges het volgende verhaal van een kind van een jaar of negen dat voor het eerst uit ging logeren bij zijn tante.
Toen ze de eerste avond naar bed gebracht was en helemaal alleen in de donkere logeerkamer lag, begon ze te roepen: “Tante, zeg eens wat, ik ben bang, het is zo donker!”
En tante riep terug van de kamer ernaast: “Waarom moet ik wat zeggen, het blijft dan toch donker?
Dat zal toch niet helpen!”
“Toch wel”, zei het kind, “als iemand praat, wordt het licht!”
Als iemand praat wordt het licht … Een woord kan licht brengen.
Vooral wanneer het woord van tante lichtgevend wordt, omdat het drager, voertuig was van liefde. Het woord droeg de liefde van een mens door de nacht en het kind wist nu dat het niet alleen was: er is iemand mét mij, en daarom is het licht …!
Bij de lezingen
Wees niet bang! We zijn geborgen in Gods hand.
Na het feest van de Drie-eenheid stappen we nu over naar de gewone zondagen door het jaar. Matteüs is onze gids in dit A-jaar. De eerste lezing komt uit de profeet Jeremia.
De situatie van Jeremia en die van Jezus’ leerlingen gelijken sterk op elkaar. In beide gevallen roept hun zending tegenstand op. In beide gevallen mogen ze zich geborgen weten in Gods hand.
Het evangelie is een onderdeel van de uitzendingsrede waarmee Jezus de twaalf leerlingen die Hij heeft aangesteld, op pad stuurt. Daarin geeft hij een aantal aanwijzingen hoe ze op pad moeten gaan en hoe ze onderweg moeten handelen. Hij bereidt hen voor op de tegenstand die ze zullen ondervinden, tot vervolgingen toe.
Daarna drukt Jezus zijn apostelen tot viermaal toe op het hart dat ze niet bang mogen zijn. (In heel de Bijbel zou het ‘weest niet bang’ wel 365 keer staan!)
De leerlingen moeten in alle omstandigheden vrijmoedig spreken en van de daken schreeuwen wat ze van Jezus vernomen hebben, ook als tegenkanting hen overkomt, als ze gehaat, aangeklaagd, vervolgd, en gefolterd worden. Het Koninkrijk van God zal doorbreken, ze vechten niet voor een verloren zaak: “Niets is verborgen dat niet onthuld zal worden en niets is geheim dat niet bekend zal worden. Wat ik jullie in het duister zeg, spreek dat uit in het volle licht, en wat jullie in het oor gefluisterd wordt, schreeuw dat van de daken.”
De leerlingen mogen zich niet laten intimideren. Want de menselijke macht kent grenzen: namelijk Gods redding, Gods behoud. Voor wie moet je het meest ontzag hebben? Wie heeft uiteindelijk de zeggingsmacht over het leven? Dat is God.
Matteüs gebruikt het onderscheid tussen lichaam en ziel om de beperktheid van het menselijk vermogen duidelijk te maken: “Wees niet bang voor hen die wel het lichaam maar niet de ziel kunnen doden. Wees liever bang voor hem die in staat is én ziel én lichaam om te laten komen in de Gehenna (hel).” M.a.w. moest God willen, hij zou heel de mens in het verderf kunnen storten, maar, verzekert Jezus hun: “Bij jullie zijn zelfs alle haren op je hoofd geteld. Jullie zijn meer waard dan een hele zwerm mussen.” Mooie beelden om de grenzeloze waardering en zorg van God voor de mens aan te duiden.
De oudtestamentische profeet Jeremia is voor geen enkele dreiging gezwicht. Een rotsvast vertrouwen had hij in God die hij in de taal van zijn tijd voorstelt als een machtig krijgsman die hem terzijde staat:
“Daarom komen mijn belagers ten val,
ze krijgen mij niet in hun greep.
Ze zullen diep worden beschaamd,
ze zullen hun doel niet bereiken.
Ze worden overladen met eeuwige schande,
nooit zal die worden vergeten.”
Jeremia sluit af met een gebed dat spontaan overgaat in een loflied op God: “Heer van de hemelse machten, die alles rechtvaardig onderzoekt, die hart en nieren doorgrondt, laat mij zien dat u zich op hen wreekt. U leg ik mijn zaak voor. Zing voor de Heer, loof de Heer, want hij heeft het leven van de arme uit de handen van boosdoeners gered.”
Tot vertrouwen en moed roepen de lezingen dus op. Samen met Pierre Teilhard de Chardin (1881-1955), Fransman, paleontoloog, jezuïet en theoloog, kunnen we van daaruit bidden:
“God, schenk ons uw Geest van vertrouwen:
opdat onze hoop het mag halen op ontmoediging;
opdat wij blijvend durven vertrouwen op U,
op anderen, op onze eigen mogelijkheden;
opdat wij oog zouden hebben voor hen
die ons een duwtje in de rug willen geven;
opdat ook wij anderen
een duwtje in de rug zouden geven.
Moge het aan ons te zien zijn
wat Gij aan uw goedheid in ons hebt neergelegd.”
De Werkgroep Liturgie