BEZINNING
Advent
Een krans van groen,
met rood lint omgord,
en vier kaarsen …
Ze zetten ons op weg naar Kerstmis.
Nu het winter wordt,
kijken we naar die krans
vol kleur en leven.
Hij staat in schril contrast
met het doodse van de bladeren in de herfst.
Die krans lijkt ons wel te zeggen:
mens vertrouw erop,
er is hoop dat het nieuwe doorbreken kan,
dat leven het zal winnen van de dood.
Om deze hoop in ons te laten groeien,
is het goed,
week na week, steeds een kaars meer aan te steken
en daar dan bij onszelf bij te denken:
zo mogen ook wij – stapsgewijs – groeien naar het licht;
zo kunnen ook wij – stapsgewijs – het licht laten groeien in ons.
auteur onbekend
UITLEG BIJ DE LEZINGEN
Een nieuw liturgisch jaar begint
Met het feest van Christus Koning sloten we op 26 november het liturgische jaar A af. Op 3 december begint het B-jaar.
Het jaar begint met vier weken voorbereiding op het kerstfeest, de ‘advent’, een tijd van verwachting. Elke zondag steken we een kaarsje meer aan op de adventskrans.
De eerste lezing in deze tijd is steeds een visioen van Jesaja. En als evangelist wordt Marcus onze gids.
De rode draad op 3 december
In de lezingen van de eerste adventszondag horen we mensen hopen, bidden en smeken dat God tussenkomt, al weten we niet wanneer dat zal zijn. In dat spanningsveld moeten ze het uithouden en waakzaam blijven, ook al is het nacht. En ze houden het vol omdat ze geloven in een God die opkomt voor wie op hem wacht. De onderstroom van de teksten is dus hoop en vertrouwen.
De lezingen zitten vol krachtige beelden die duidelijk maken wat de schrijver bedoelt.
Jesaja 63,16b-17.19b; 64,3b-7: Gods komst is niet vanzelfsprekend
Het volk is zich ervan bewust dat het door zijn wangedrag als dwarrelende bladeren afgevallen is en onrein geworden is (“hun gerechtigheid is als het kleed van een menstruerende vrouw”).
De tekst is een schuldbekentenis én een krachtig gebed: “Scheur toch de hemel open en daal af … Toch zijt Gij, Heer, onze Vader; wij zijn het leem, Gij de boetseerder: wij zijn slechts het werk van uw handen. Blijf niet eindeloos op ons vertoornd, Heer, en wil onze ongerechtigheid niet voor altijd indachtig zijn: zie op ons neer: wij zijn uw volk!”
En toch: zie en daal neer!
Psalm 80 zegt dat God niet eindeloos vertoornd kan blijven op zijn volk. De schrijver spreekt God aan als herder, als tronend op de Kerubs, als de God van de heerscharen, en vraagt: “Let op uw wijngaard. Bescherm wat uw eigen hand heeft geplant, het stekje dat Gij hebt gekweekt. Laat uw hand op uw gunsteling rusten, op het kind dat Gij grootgebracht hebt.”
Een sterke belofte staat daar tegenover: “Nooit meer zullen wij U verlaten; bewaart Gij ons leven, dan prijzen wij U.”
Marcus 13 – Wees waakzaam
Tot vier leer toe laat Marcus Jezus zeggen “wees waakzaam”, want niemand kent het uur.
In de adventstijd zijn we waakzaam om het licht te kunnen zien in ons eigen leven en in het leven van anderen. Waakzaam om het licht van God te zien dagen. En we blijven geloven dat het goede uiteindelijk overwint.
Niet enkel woorden, ook daden
We worden aangespoord om waakzaam te zijn, alert om de lichtpunten van hoop in ons zelf en in anderen te zien en ze aan te wakkeren. Heb je bv. gezien hoe die vluchteling opgevangen werd? Hoe die zieke verzorgd werd, de arme geholpen, de naakte gekleed, de hongerige te eten werd gegeven en de dorstige te drinken?
Welzijnszorg nodigt ons uit om Gods goedheid en trouw te vertalen in menselijke nabijheid en liefdevolle zorg, vooral t.a.v. mensen in de kou. Meer over de campagne van 2017 in een apart artikel.
De Schola gregoriana is op post en zal de kerngedachten van de lezingen met gezangen onderstrepen.
Tot dan?
Mia Verbanck