Bezinning
Vertrouwen
Waarom zo bang om te verdwalen? Ik ben de weg
gegaan, die draagt mijn naam. Nu ligt hij voor jou
open. Geen struikelsteen wordt je fataal.
Mijn woorden zijn het fundament. Je kent Mij
toch? Mijn toekomst wordt van jou. Mijn Vaders huis,
jouw thuis. Dan mag je altijd binnenlopen.
Geloof me, je hoeft niet bang te zijn. Zie wat Ik
heb gedaan. Niet te verzinnen en ongehoord. In dat spoor
kun jij verder gaan. Daarvoor sta ik garant.
Ga maar op weg, als je goed kijkt zie je de omtrek
van mijn Vaders huis. Het licht is aan en Wij zijn daar.
En als je aankomt is er ruimte. Voor jullie allemaal.
Ati van Gent in Schiftgedichten. Poëzie bij het kerkelijk jaar, Royal Jongbloed, p. 53
Bij de lezingen
Vijfde zondag van Pasen: een gemeenschap doordrongen van de Geest, met Jezus als kompas
We zijn al over de helft in de tijd tussen Pasen en Pinksteren. De lezingen bereiden ons steeds meer en meer voor op dat feest.
Eerste lezing (Hand 6,1-7)
In het Franciscaanse tijdschrift voor Verkondiging lezen we bij deze lezing: “De eerste lezing uit het boek Handelingen begint met een episode uit de opbouw van de jonge Kerk. Het is de periode waarin gewerkt wordt aan de basis van de organisatie van de geloofsgemeenschap, de Kerk in wording.
De apostelen hebben het druk met de verkondiging van het evangelie. Daarom vertrouwen ze een deel van hun werk toe aan diakens. Ze geven hen de opdracht om de weduwen van de Griekssprekenden van voldoende voedsel te voorzien. Later gaan de diakens ook het Woord van God verkondigen.
Er wordt gewerkt aan de geestelijke verzorging van de gelovigen, maar ook aan de praktische invulling ervan in maatschappelijke ondersteuning. Heel opmerkelijk voor die tijd – voor alle tijden – is het gegeven dat christelijke ondersteuning zich uitstrekte naar álle behoeftigen, niet alleen naar geloofsgenoten. Het ‘gemeenschapskarakter’ was van meet af aan grondpatroon. Hier ligt haar fundament in leer en werken. Dat dit niet zonder ruzies en conflicten verliep, geeft aan dit verslag een realistisch karakter. Het gaat om gewone mensen die met vallen en opstaan sámen willen werken om een gemeenschap te realiseren, die levensvatbaar is en overeind blijft. Een thuis waar het woord van God als inspiratiebron klinkt, en waarin mensen wonen die dit wáár maken. Het gaat om mensen op zoek naar woorden van leven.”
Evangelie (Joh 14,1-12)
In de evangelielezing horen we op 14, 21 en 28 mei een stuk uit de afscheidsrede van Jezus,die hij uitsprak voor zijn kruisdood (de hoofdstukken 13 tot en met 17). In de passage die zondag voorgelezen wordt, zegt Jezus aan zijn leerlingen dat hij heen gaat en een plaats voor hen bereidt en dat de weg hen bekend is. Daarop vraagt Tomas aan Jezus: “Maar, Heer, we weten niet eens waar U heen gaat; hoe zou de weg ons dan bekend kunnen zijn?” Jezus antwoordt hem: ”Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Alleen door Mij heeft men toegang tot de Vader.”
Daarop vroeg Filippus: “Laat ons de Vader zien, Heer, dan zijn we tevreden!” De kern van Jezus’ antwoord luidt: “Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij.”
In hetzelfde Franciscaanse tijdschrift voor Verkondiging staat bij dit evangelie te lezen: “Het léven van Jezus toont ons de weg. Dit herinnert mij aan een voorval dat mij in Egypte overkomen is. In de hoofdstad Caïro vroeg ik een man de weg naar een museum. Hij zei: ‘Ik ben de weg, volg mij’. Hij wilde daarmee zeggen: ‘Ik moet ook die kant op, loop maar achter mij aan.’ Wij zijn dagelijks geroepen Jezus achterna te gaan. Op die manier kunnen wij aanschouwelijk onderricht geven aan onze medemensen. Jezus is de weg naar de Vader. Ja, zelfs geldt van hem: ‘Wie mij ziet, ziet de Vader’ (Joh. 14). Alleen als wij – net als Jezus – laten zien wie God is, kunnen ook ánderen God leren kennen zoals hij is, en hopelijk kiezen voor een hechte verbondenheid met hem.”
Dominicaan Ignace d’Hert situeert deze passage in het Johannesevangelie: “Het evangelie van Johannes is een heel eigen document. Neergeschreven in de tweede helft van de jaren negentig. Tegen het einde van de eerste eeuw, 60-70 jaar na de dood van Jezus. Er zijn ondertussen heel wat zaken gebeurd. We vinden in het evangelie van Johannes duidelijke sporen van een uitsluiting van de christenen uit de joodse synagoge, waardoor ze maatschappelijk onder serieuze druk komt te staan. Uitsluiting van handelsbetrekkingen, beroepsverbod, maatschappelijke discriminatie. Deze situatie dwingt de Johannesgemeente tot reflectie op haar identiteit en tot de ontwikkeling van eigen geloofsvormen. Ze moet dit op een zelfstandige wijze doen, op relatieve afstand van de andere evangelies.
Over de plaats van ontstaan van dit evangelie bestaan een aantal betekenisvolle aanwijzingen. Het gaat om een kerngemeenschap in een grote stad die verbonden is met enkele kleinere groepen verspreid over het land. Rondtrekkende missionarissen (zogenaamde apostelen) zorgen voor een zekere samenhang. Het gaat zeker niet om een sterk gestructureerde kerk. Er is geen ambt dat zich profileert als strenge bewaker van de orthodoxe leer, maar veeleer een intens geloof in de werking van de geest van Jezus in heel de gemeenschap. Over die geest heeft Johannes uitgesproken passages. Opvallend is ook de plaats die vrouwen innemen bij deze evangelist, niet het minst als eerste getuige van de verrijzenis.
Het zijn enkele elementen die helpen begrijpen dat we in dit evangelie te maken hebben met een uitgesproken belijdend verhaal. Hier zijn mensen aan het woord, die met felle beelden tot uitdrukking brengen wat Jezus voor hen betekent. In weinig comfortabele omstandigheden. Het zijn beelden die mensen op de been moeten houden. Hen moeten sterken in hun trouw aan deze Jezus. Wie zich echter van de beelden meester maakt en er absolute dogmatische waarheden gaat op bouwen, verwringt de bedoeling van de beeldspraak. Het gaat niet om wiskundige formules waarop men een hele bewijsvoering kan bouwen.
Bij Johannes spreekt de taal van het hart. De taal die het levensgeheim dat in Jezus voelbaar was, tastend en beeldend zoekt uit te drukken. Goed beseffend dat geen enkel beeld bij machte is dat geheim op afdoende wijze te vatten. De richting van de beelden is evenwel duidelijk. Ze wijzen naar verbondenheid, naar eenheid van Jezus met diegene die hij zijn Vader noemde. Ze bewaren ook de afstand: Jezus is niet de Vader. En ook: de eenheid met de vader is niet evident. Ze dringt zich niet op. Om die reden stelt Filippus Jezus klaarblijkelijk de vraag 'Toon ons de Vader'.
Merkwaardig toch dat deze uitgesproken belijdende taal juist in een gemeenschap als deze van Johannes plaats grijpt. Het is een gemeenschap waar niet de ambtsdragers het hoge woord voeren, maar waar allen betrokken worden in de opbouw van een gemeenschap in Jezus' mentaliteit. Die Geest wil allen ertoe bewegen zich steeds meer te laten doordringen van die geest van Jezus in de dagelijkse levenspraktijk. Hier is de behoefte aan uitgesproken doctrinele standpunten niet zo aan de orde. Hier wordt niet toevallig de voetwassing door Jezus verteld als het verhaal waarin deze gemeenschap zich herkent.”
De Werkgroep Liturgie