Rondslenteren op het kerkhof
In deze tijd van het jaar liggen de kerkhoven er bijzonder mooi bij. Allerheiligen en Allerzielen zijn net achter de rug, en onder een aarzelend zonnetje en een helderblauwe lucht besloot ik een wandeling te maken op het stedelijk kerkhof van Halle. Hier rusten mensen die mij dierbaar waren, mensen die een betekenisvolle rol in mijn leven hebben gespeeld.
Een bloemenpracht bedekt het verdriet en gemis. Vanuit mijn geloof noem ik dit liever een verrijzenistuin dan een kerkhof. Terwijl ik langs de graven wandel, valt het me op dat ze bijna allemaal van steen zijn, zwart of grijs van kleur, vaak voorzien van een kruis in diverse formaten. Geboorte- en sterfdata staan nauwkeurig gegraveerd, maar hier speelt leeftijd geen rol meer. Iedereen heeft hetzelfde lot ondergaan: de laatste adem is uitgeblazen.
Ik lees namen en data, en denk bij mezelf: “Och, lig jij hier?”, “Je bent ouder geworden dan ik dacht”, of “Amai, is dat al zo lang geleden?” Maar antwoorden krijg ik niet. Hier mag ik de leeftijd lezen zonder terughoudendheid.
Na dertig jaar voorgaan in uitvaartvieringen roepen veel namen herinneringen op. Ik zie hen zoals ik ze gekend heb, ook al zijn ze al jaren geleden gestorven. Soms vergeet ik dat de tijd niet is blijven stilstaan, dat ik zelf ouder ben geworden. Een foto op een graf bevestigt mijn herinnering: “Ja, zo was jij, zo heb ik je gekend.”
Ik probeer een logica te vinden in de ordening van de graven, maar die lijkt er niet te zijn. Verschillende jaren van overlijden liggen door elkaar, familieleden delen vaak één graf. Het zoeken naar een graf voelt als verstoppertje spelen. De overledene zal ik nooit meer terugzien, behalve in gedachten, dromen of op hun gedachtenisprentje. Het doet me denken aan de Emmaüsgangers, die beseffen dat Jezus nog steeds bij hen is, al kunnen ze Hem niet meer zien.
Ook dit kerkhof ontsnapt niet aan de vergankelijkheid van de tijd. Het is een illusie te denken dat je na je dood eeuwig op dezelfde plek zult rusten. Toch hoop ik dat mijn grafsteen langer meegaat dan de mensen die ik heb gekend, en dat ze nog even aan mij denken wanneer ze voorbijgaan.
Het valt me op dat de meeste graven uit de jaren zestig verdwenen zijn, plaats makend voor opvolgers. Dit kerkhof is al aan een tweede of derde generatiewissel toe. Bij het columbarium, dat op een zuil lijkt, doen de vakjes met namen me denken aan brievenbussen in een appartementsgebouw. Op zo’n kleine ruimte verblijven de resten van vele mensen. Ik denk aan Aswoensdag en de woorden bij het askruisje: “Gedenk mens, dat je stof en as bent, en tot stof en as zult wederkeren.”
Sommige namen herken ik. Ik ben geneigd een gesprek te beginnen: “Oh, ben jij nu hier? We missen je. In de kerk zat je altijd op de derde rij. Na de Mis hadden we vaak een gesprekje. Jij was altijd zo optimistisch. Ik had niet verwacht dat je zo vlug zou vertrekken.”
Bij de uitgang van het kerkhof draai ik me nog één keer om. De blauwe hemel, de kleurende bomen en struiken, vallende bladeren, rijen graven, veelkleurige chrysanten, de ruimte, de eindeloze stilte… en een zeldzame bezoeker. Alles laat een diepe indruk achter.