De profetische oproep van de paus om naar de periferie te gaan, om naar buiten te gaan en ons dus niet op te sluiten als Kerk, is een blijvende inspiratie en uitdaging. Ook in ons bisdom is de Kerk op haar best als ze de armen niet vergeet, als ze inzet op dienstbaarheid en toewijding aan kwetsbare mensen, als ze werkt aan gerechtigheid en vrede, met het oog op de komst van Gods Rijk:
“Laten wij erop uitgaan, laten wij uitgaan om aan allen het leven van Jezus Christus aan te bieden. Ik herhaal hier voor heel de Kerk wat ik vele malen heb gezegd tegen de priesters en leken van Buenos Aires:
Ik geef de voorkeur aan een Kerk die gekneusd, gewond en vuil is, omdat zij langs de straten is uitgetrokken, boven een Kerk die ziek is, omdat zij gesloten is en uit gemakzucht zich vastklampt aan eigen zekerheden.
Ik wil geen Kerk die zich erom bekommert het middelpunt te zijn en uiteindelijk opgesloten raakt in een wirwar van obsessies en procedures. Als iets ons heilig moet verontrusten en ons geweten zorgen moet baren, dan is dat het feit dat zovelen van onze broeders en zusters zonder de kracht, het licht en de troost van de vriendschap met Jezus Christus leven, zonder een geloofsgemeenschap die hen ontvangt, zonder een horizon van zin en leven. Ik hoop dat we meer dan door de angst om fouten te maken worden bewogen door de angst ons op te sluiten in de structuren die ons een valse bescherming bieden, in de normen die ons veranderen in onverzoenlijke rechters, in de gewoonten waarbij wij ons gerust voelen, terwijl er buiten een hongerige menigte is, en Jezus onophoudelijk tegen ons herhaalt: “Geeft gij hun maar te eten” (Mc. 6, 37).”
Paus Franciscus, Evangelii Gaudium, nr. 49