Dit artikel verscheen eerder in de maand oktober in vier delen in het parochieblad.
Het schooljaar is alweer een tijdje aan de gang en het onderwerp is dus ook een beetje uit de media verdwenen. Van eind augustus tot begin september is dat – zoals elk jaar – wel anders. Dan wordt via allerhande mediakanalen bericht over ‘terug naar school’. Er verschijnen dan algemene artikels over die eerste schooldag en de manier waarop kinderen, jongeren en hun ouders die hebben ervaren, maar elk jaar zijn er steevast ook artikels over het schooljaar zelf en over de inhoud ervan. De vorige jaren ging het daarbij bijvoorbeeld over het dalend kennisniveau van leerlingen die afstuderen, over het feit dat starten rond 8.30 u. voor heel wat leerlingen eigenlijk niet ideaal is, maar zeker ook over de nieuwe leerplannen secundair onderwijs die vorig jaar werden aangekondigd en waarmee intussen in het eerste jaar van de eerste graad effectief wordt gewerkt.
Ook voor het vak Rooms-Katholieke Godsdienst in het secundair onderwijs startte een ‘nieuw’ leerplan, maar in tegenstelling tot de andere vakken omvat het nieuwe leerplan godsdienst alle jaren, en dus niet alleen het eerste. Wel wordt aan de leerkrachten twee jaar tijd gegeven totdat dat nieuwe leerplan ook effectief in alle jaren dient te worden gehanteerd. Zo wordt de ‘overgang’ doenbaar gemaakt. Welke jaren en richtingen al overschakelen en welke niet is dus een beslissing van de vakgroep en zal verschillen van school tot school, maar vanaf het schooljaar 2021-2022 zal het nieuwe leerplan overal de norm zijn.
Dat ‘nieuwe’ leerplan is trouwens geen echt nieuw leerplan, maar een geactualiseerde versie. Het vorige dateerde van 1999 en een actualisering, zowel naar inhoud als naar vorm, was na 20 jaar meer dan nodig. Interlevensbeschouwelijke competenties, katholieke dialoogschool… daar was men 20 jaar geleden niet mee bezig, maar intussen zijn wereld, Kerk en onderwijs danig veranderd. De basis voor het geactualiseerde leerplan ligt verder ook de vernieuwde visie van de Belgische Bisschoppen op het vak godsdienst. In september 2017 publiceerden zij als eindverantwoordelijken voor het katholieke godsdienstonderwijs namelijk een nieuwe brochure: “Het vak Rooms-Katholieke Godsdienst op het kruispunt van samenleving, onderwijs en kerkgemeenschap”. Op die brochure willen we een licht werpen, zodat de basis van het geactualiseerde leerplan wordt verduidelijkt.
Een knooppunt van kansen en vragen
In het eerste deel van deze brochure maken de Bisschoppen het meteen erg duidelijk: “Het vak Rooms-Katholieke Godsdienst (verder in deze artikelenreeks voor het gemak ‘godsdienst’ genoemd) wil niemand ontlopen, niemands vragen ontwijken. Het zoekt de uitwisseling en beoefent ‘de grammatica van de dialoog.’ Vervolgens kijken ze naar kansen en vragen die leven in de samenleving, in het gezin, in het onderwijs en in de kerkgemeenschap. Met betrekking tot de samenleving vragen de Bisschoppen zich bijvoorbeeld af of wederzijdse verstandhouding en samenwerking meer kans maken door te zwijgen over godsdienst en levensbeschouwing of juist door erover te spreken? Ze wijzen dan ook op het belang van levensbeschouwelijke vakken omdat ze menen op die manier jongeren het best te kunnen voorbereiden op hun gemeenschappelijke verantwoordelijkheid in een geglobaliseerde en pluriforme samenleving. Wat het onderwijs betreft vragen de Bisschoppen zich af hoe leerkrachten die niet- of andersgelovig zijn kunnen meewerken aan het pedagogisch project van een katholieke dialoogschool. In elk geval zou godsdienst ook over authenticiteit moeten gaan, zowel van de boodschappers als van de boodschap.
Het vak Godsdienst
In het tweede deel van de brochure gaan de Bisschoppen dieper in op het vak godsdienst zelf. Daarbij wijzen ze eerst op de leerplannen die voldoen aan een dubbele opdracht: het bijbrengen van zowel religieuze geletterdheid als (inter-)levensbeschouwelijke vaardigheden, vanuit een rooms-katholiek perspectief. Om dat te realiseren moet het vak natuurlijk een volwaardige plaats op school krijgen. Bovendien kan men godsdienst en levensbeschouwing alleen van binnenuit leren kennen, want ze hebben te maken met wat mensen ten diepste raakt en met persoonlijke keuzes. Een neutrale positie ten aanzien van godsdienst en levensbeschouwing bestaat namelijk al evenmin als godsdienst en levensbeschouwing zelf zo’n neutrale positie kunnen claimen.
De Bisschoppen wijzen ook op recent jongerenonderzoek waaruit blijkt dat jongeren niet afkerig staan ten aanzien van godsdienst en levensbeschouwelijk onderwijs, zolang het maar authentiek is, met eerbied en zonder dwang. Het vak godsdienst moet er dan ook toe bijdragen dat leerlingen onder elkaar open durven spreken over godsdienst en levensbeschouwing, dat ze hun inzichten en gevoelens leren verwoorden, dat ze hun bronnen correct leren lezen en interpreteren, dat ze hoofdzaak van bijzaak leren onderscheiden, dat ze emoties van argumenten leren onderscheiden, dat zij het verschil tussen enerzijds godsdienst en levensbeschouwing en anderzijds cultuur en nationaliteit juist leren inschatten en dat ze ‘wij-’ tegenover ‘zij-’ patronen leren overstijgen en verbindingen kunnen maken en nog zoveel meer. Dit alles gebeurt in dialoog, want godsdienst en levensbeschouwing gaan niet enkel over de vraag over hoe men naar zichzelf kijkt, maar ook en vooral over de vraag hoe men naar anderen kijkt.
Bij dit alles wijzen de Bisschoppen ook op de maatschappelijke relevantie van het vak godsdienst: het maakt jongeren bekwaam om elkaars godsdienstige of levensbeschouwelijke achtergrond te kennen en ermee om te gaan; het verhoogt hun (inter-)levensbeschouwelijke competenties, hun maatschappijkritische reflex evenals hun maatschappelijk engagement. En uiteraard verhoogt het vak ook het blikveld van leerlingen voor de transcendentie van het bestaan, voor de geestelijke waarden die het menselijk leven zin en betekenis geven, voor de symboliek en de inspiratie achter de mooiste verwezenlijkingen van de westerse cultuur en niet in het minst voor God en wat naar Hem verwijst. Daarvoor is uiteraard nood aan religieuze geletterdheid. Het resultaat van dit alles heeft men natuurlijk niet in de hand. Het kan gaan van oprechte interesse over gedeeltelijke participatie tot sterke betrokkenheid, of tot het maken van een andere keuze, maar steeds met respect en waardering voor het verschil.
Diverse geledingen van het onderwijs
In een derde deel van de brochure staan de Bisschoppen stil bij de diverse geledingen van het onderwijs waarbij vooral een onderscheid wordt gemaakt tussen het katholieke onderwijsnet en de andere onderwijsnetten. Wat het katholieke onderwijsnet betreft stellen de Bisschoppen dat net het vak godsdienst duidelijk maakt wat een katholieke dialoogschool wil zijn: een leerhuis of oefenplaats op het kruispunt van eigenheid en openheid, van identiteit en dialoog. Eigen aan het katholieke onderwijsnet is dat alle leerlingen er het vak godsdienst volgen, dus ook leerlingen die er misschien anders niet voor zouden kiezen. Dat schept kansen voor een geïntegreerde en open aanpak van het vak: het nodigt leerlingen en leerkrachten uit om eenzelfde onderwerp vanuit verschillende gezichtshoeken te bekijken en het leert jongeren om elkaar wederzijds te bevragen en aan te vullen, niet op basis van gevoelens of vooroordelen, maar op basis van redelijke argumenten en juiste informatie. Voor de leerkrachten houdt dit wel een uitdaging in, namelijk dat ze de levensbeschouwelijke achtergrond van hun leerlingen in de klas kennen en aanvoelen, dat ze ondanks alle verscheidenheid toch bij de les blijven – bij het leerplan dus – en dat ze aandacht hebben voor de persoonlijke levensbeschouwelijke groei van hun leerlingen in een soms ingewikkeld groepsgebeuren. Van de leerlingen vraagt dit dan weer dat ze bereid zijn om ongeacht hun levensbeschouwelijke achtergrond het vak godsdienst te volgen met een open, eerlijke en kritische blik, in dialoog, en dat ze vooral van godsdienstige of levensbeschouwelijke verschillen geen breekpunten maken voor het samenleven in de klas of op school.
Bij dit alles verwijzen de bisschoppen niet alleen naar het vak godsdienst, maar ook naar het aanbod van pastoraal op school. Enerzijds verwijst een pastorale werking op school naar het vak godsdienst en laat ze zien hoe het christelijk geloof ook in een schoolcontext tot leven kan komen, een verschil kan maken. Anderzijds verwijst het vak godsdienst naar de pastoraal op school. Dat doet ze door de theoretische inzichten en communicatieve vaardigheden te onderbouwen die leerlingen nodig hebben om als christenen naar buiten te komen en zich te engageren.
Daarna verwijzen de Bisschoppen naar het vak godsdienst binnen andere onderwijsnetten, waarbij grotendeels hetzelfde geldt als bij het katholieke onderwijsnet, maar dan uiteraard binnen het pedagogisch project van de school. Op het einde van dit deel gaan de Bisschoppen nog even in op de universiteit en het hoger onderwijs, meer bepaald dan op het vak Religie, Zingeving en Levensbeschouwing (RZL), waarvan de doelstelling in het verlengde ligt van het vak godsdienst in het secundair onderwijs, maar tegelijk ook verder reikt, omdat de inhoud ervan aansluit bij het specifieke leergebied of onderzoeksdomein van de betrokken studenten. Concreet gaat het dan meestal over ethische of levensbeschouwelijke vragen die te maken hebben met hun latere leefwereld.
Uitdagingen en opdrachten
In het laatste hoofdstuk van hun brochure gaan de Bisschoppen in op de waarde en de betekenis van het vak godsdienst, een gespreksonderwerp dat wel degelijk aan de orde van de dag ligt. In een plurale levensbeschouwelijke context is dat ook niet verwonderlijk.
De leerplannen godsdienst moeten voldoen aan een dubbele opdracht van zowel religieuze geletterdheid als (inter-)levensbeschouwelijke competentie. De in 1999 geldende leerplannen beantwoordden aan de dubbele opdracht en blijven dus bindend, maar werden intussen geactualiseerd, met vooral aandacht voor de systematische voorstelling van het christelijk geloof en de kerkelijke geloofsbeleving, gekoppeld aan het groeiproces dat kinderen en jongeren doormaken. De Bisschoppen stellen daarom: “De vraag klinkt immers steeds luider om de geletterdheid van leerlingen inzake de Bijbel, het christelijk geloof en de kerkelijke traditie te versterken. De geletterdheid is een onmisbare schakel in de groei van kinderen en jongeren naar godsdienstige of levensbeschouwelijke volwassenheid. Ze hebben haar bovendien nodig als een leessleutel of als een toegangsdeur tot onze westerse cultuur, geschiedenis en beschaving.” Het geactualiseerde leerplan godsdienst heeft dit voor zowel het secundair onderwijs als het basisonderwijs op gang gebracht.
Zowel in basisscholen als in secundaire scholen geldt dat het vak godsdienst enkel mag gegeven worden door leerkrachten die daarvoor door de Bisschoppen gemandateerd zijn. Er zijn drie voorwaarden om het kerkelijk mandaat te kunnen verwerven: (1) gedoopt zijn of opgenomen zijn in de katholieke Kerk; (2) beschikken over het diploma dat de nodige competentie garandeert en vereist is voor de betaling van een wedde door de Vlaamse overheid; (3) zich engageren om het geldende leerplan te volgen. In het basisonderwijs ligt dit allemaal iets moeilijker omdat leerkrachten daar vaak verantwoordelijk zijn voor het volledige leerplan en voor alle vakken van hun jaar en dan ook niet altijd allemaal meer gemandateerd zijn om godsdienst te geven. Schoolbesturen in het katholieke net hebben echter de opdracht te waken over het katholieke opvoedingsproject en zoeken dan ook naar oplossingen, veelal binnen het team van leerkrachten (bv. met behulp van team-teaching of door één leerkracht in meerdere klassen het vak godsdienst te laten geven). Ook het nieuwe leerplan geeft een stevige aanzet om die katholieke dialoogschool in het basisonderwijs te realiseren.
De Bisschoppen vervolgen met een woord over de opleiding van leerkrachten godsdienst die zich de nodige inhoudelijke en pedagogische competenties eigen moeten maken. Een gedegen kennis van onder meer de Bijbel, het christelijk godsbeeld, de christelijke geloofsbeleving en het kerkelijk leven is daarbij onontbeerlijk. Bovendien moeten ze het leerplan grondig kennen, leren werken aan interlevensbeschouwelijke competenties en aandacht hebben voor de zogenaamde binnenklasdifferentiatie op het gebied van godsdienst en levensbeschouwing. Van alle leerkrachten binnen het katholieke net wordt verwacht dat ze zich voluit engageren voor het opvoedingsproject van de school, ongeacht hun godsdienstige of levensbeschouwelijke achtergrond.
In hun slotbeschouwing spreken de Bisschoppen over de leerkrachten godsdienst die een boeiende maar veeleisende opdracht hebben. Zij staan namelijk op een kruispunt van soms heel tegenstrijdige verwachtingen en mogelijkheden. Zij kunnen de religieuze en levensbeschouwelijke diversiteit van de maatschappij niet ontkennen of ontlopen, want ze hebben er elke dag mee te maken. Bovendien leggen zij ten aanzien van geloof, godsdienst en kerkgemeenschap ook een persoonlijke weg af. Ook zijn zij vaak de enigen met wie kinderen of jongeren een inhoudelijk gesprek voeren over godsdienst en levensbeschouwing kunnen aangaan. Dat is niet onbelangrijk, want (het vak) godsdienst, zo besluiten de Bisschoppen, kan een unieke bijdrage leveren tot het leerproces van kinderen en jongeren, tot het pedagogisch project van de school en tot de opbouw van een humane samenleving.