De vroegste geschiedenis.
Het eerste bedehuis te Merendree waar archeologische bijzonderheden tot ons zijn gekomen is een romaanse kruiskerk volgens de bijna gestandariseerde vorm naar basikaal systeem met drie beuken, vieringtoren, vlakke zoldering en koorafsluiting.
Reeds in de 16de eeuw was er een gotisch schip in baksteen. De eerste grote herstelling aan de kerk geschiedde rond het midden van de 17de eeuw. We weten dat de ti endeheffer, het kapittel van Doornik, werd veroordeeld door de Raad van Vlaanderen om aan de gemeente de som van 1500 gulden te betalen voor de herstelling van de kerk en de aankoop van benodigdheden (21 november 1654).
In 1676 wendde het kerk- en gemeentebestuur zich nogmaals tot de Raad van Vlaanderen om hetzelfde kapittel te verplichten de zolder boven het koor te vernieuwen w
ant deze herstelling was zo dringend aangzien de priester die het H. Misoffer opdroeg niet meer van de regen bevrijd was. Denkelijk is ook in 1764 aan de kerk gewerkt en kwam er de aangebouwde doopkapel. Kort voor de Franse revolutie is het koor naar de westgevel overgebracht en verloor de kerk als dusdanig haar oriëntatie. Het portaal kwam op de plaats waar nu onder het grote koorvenster de calvarie in de oude deuropening staat. De 19de eeuwse verbouwing van de huidige kerk verliep in twee fasen.
Onder leiding van architect Van Assche werd voor een eerste maal gewerkt van september 1881 tot oktober 1882. Het betrof het terug “keren” van de kerk met herinrichten van het koor, transept en toevoegen van beide sakristijen. Met afbraakmateriaal van de oude muren in veldsteen werd de middenbeuk hoger opgetrokken zoals aan de buitenzijde goed is op te merken. De zijbeuken kregen nu een lessenaarsdak en de middenbeuk kwam heel wat hoger want het kreeg een scherp zadeldak zodat een galmgat in de westzijde van de toren gedeeltelijk werd gedicht. De tweede fase werd in 1893 aangevat met de herstelling van het oud gedeelte van de middenbeuk en de zijbeuken, alsook de toren.
Het hoofdaltaar.
Het hoofdaltaar is uit grote blokken blauw graniet in neo-romaanse trant gebrouwd. Zes neo-romaanse zuiltjes met vierdelig krulkapiteel en tevens vierdelige voet met bladeren belegd dragen op de vierkante dekplaten de rondboogjes met staafprofiel. Hierop komt een lijst waarbij juist onder het uitspringende altaarblad een rondlopende koperen band met in het midden gegraveerd een driehoek – het Triniteitsteken – en erin het alziend Oog Gods, symbool van de alwetendheid.
Aan de zijkanten hebben we dezelfde constructie doch tweeledigheid qua nissen. Alles gepolychromeerd in groene steen met gouden voeg. Tussen de arcaden vertoont de polychromie binnen een cirkel, op de grond, afwisselend een tekst van de profeet Malakias of wijngaardranken in goudverf. Het vers 11 uit hfdst.I werd in drie zinssneden verdeeld. Gezien in zijn context (vers 10: geen behagen in de oude offers) heeft men sinds de christelijke oudheid hierin de voorspelling van het Offer van het Nieuw Verbond herkend. De kaarsenbank is uit zandsteen gehouwen met vooruitspringend tabernakel en aan beide zijden twee nisjes met driemaal gelobde neoromaanse boog. Een bovenliggende kroonlijst steunt op kraagsteentjes. De onderzijde van de predella bevat een tekst in goudverf op rood en is afkomstig uit het Verbum superbum van Sint-Thomas van Aquino.
Door zijn geboorte wordt Hij onze gezel. Bij ons verblijvend onze spijs. Stervend onze losprijs. Regerend onze beloning.
De tabernakeldeur
is in koper met oplegwerk. In het midden prijkt de “Majestas Domini” t.t.z. de gekroonde lerarende Christus in een frontale houding gezeten op een troon met kruisnimbus in rood. In de linkerhand houdt Hij het Boek des Levens met de letters Alfa en Omega, in de rechterhand het hostiebrood. Door de bandversiering rondom, de verdeling in kruisvorm en de omlijsting van het geheel ontstaan vier spaarvelden waarin opgelegd de gevleugelde symbolen van de evangelisten volgens de tetramorf bij Ezechiël (1,10). Zij dragen telkens de aanhef van hun evangelie in banderole bij zich: Engel: Liber generationis Jesu Christi (Geschiedboek van Jezus Christus). Arend: In principio erat verbum (In het begin was het woord). Rund: Quoniam quidem multo conati sunt (Daar reeds velen ondernomen hebben). Leeuw: Initium evangelii Jesu Christi (Aanvang der boodschap van Jezus Christus). De schikking van de evangelistensymbolen is zoals van ouds in de tympanen van onze kathedralen, dus eerder traditioneel dan logisch.
Verder zijn de spaarvelden ruitvormig gegraveerd met telkens een vierbladige bloem. Op de banden is graveerwerk met wijngaardranken, bladeren en druiventrossen met symmetrisch aangebrachte plaatjes met allerhande motieven in email champlevee. Tevens stellen twaalf edelstenen, acht rode op de banden en vier lichtgroene rond de mandorla, binnen een opgelegde vijfbladige bloem, de twaalf apostelen voor. Het altaar zou een ontwerp en tevens gift zijn van L. Minard uit Gent.
De zijaltaren.
Beide zijaltaren zijn analoog, doch eenvoudiger van uitvoering en decoratieve vormgeving dan het hoofdaltaar. Zo hebben ze slechts drie zuiltjes welke het altaarblad schragen. Een eenvoudig kelkbladkapiteel en voet met vier bladen belegd: vierkante dek- en voetplaten, geen rondbogen en ook minder geprofileerde lijsten onder en boven.Vier pilastertjes verdelen de kaarsenbank in drie vakken, waarvan het middenste een weinig vooruitspringt en bekroond is door een baldakijn met drielobbige bekroning; erboven een bloemenkroonlijst en houten kruis. Dit alles in witte, vermoedelijk Franse, zandsteen. Het middenvak van de kaarsenbank draagt telkens in een behoekte vierlob een monogram: S(ancta) R(adegondis) en S(ancta) M(aria) R(osarii) met respectievelijk ernaast twee bloemen of twee heraldieke leliën, eveneens in een gelijke vierlob.
Hoofd- en zijaltaren hebben elk onderaan een toegevoegde koperen lijst met lood verzwaard en versierd met een rij geslagen pareltjes op de randen. In het Sint-Radegonde zijaltaar steekt een bruine, marmeren altaarsteen wellicht afkomstig uit het vroeger hoofdaltaar. In het Onze-Lieve-Vrouw zijaltaar steekt een wit marmeren altaarsteen.
Beelden in de zijaltaren:
Onze-Lieve-Vrouw op de maansikkel.
Voor dit beeld heeft de beeldhouwer zijn inspiratie gezocht in Genesis 3,14-15:
“Toen sprak God tot de slang: Ik zal vijandschap stellen tussen U en de Vrouw; tussen uw kroost en haar kroost: dit zal U de kop verpletteren”. Tevens in het Boek van de Openbaring van Johannes 12,1: “Toen verscheen er een groot teken aan de hemel: een vrouw, bekleed met de zon, de maan aan haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren…”
De kruislieveheer.
Voor de zuidel
ijke transeptarm stond omstreeks 1965 op het kerkhof de “Kuislieveheer”. De realistische anatomie, voornamelijk van de thorax is zeer mooi gebeeldhouwd. Het gebaarde hoofd van Christus, met de haardos in het midden van het hoofd gespleten en twee lange neerhangende haarlokken neigt op de rechterschouder. De droefheid spreekt uit de ogen, de smart uit de pijnlijke mondtrek. De nagels steken in de polsen, zodat de beide wijsvingers zich opvallend gestrekt vertonen. De gekruiste benen, rustend op een suppedaneum, zijn met één nagel doorboord. Christus draagt een perizonium geknoopt op de rechterheup. Deze lendendoek is onder de wrong doorgetrokken. De doornenkroon was in 1945 reeds verdwenen. De titulus heeft de vorm van een afhangende rol. Het geheel buiten was door een 18de eeuwse houten overhuiving overkapt. Het typisch renaissancebeeld is prachtig gerestaureerd en staat sinds 1980 in de kerk.
Het beeld en graf van de Heilige Gerolf.
In het leven van de jonge martelaar Gerolf, dat op bevel van de Heilige Gerard van Brogne, kort na de translatie van zijn relieken naar Drongen omstreeks 930 werd geschreven en wellicht op een oudere levensbeschrijving teruggaat, ontbreekt de legende niet. Gerolf werd in de eerste helft van de 8ste eeuw geboren als zoon van Leutgold, heer van Merendree, en Ratguera, mensen met een diepe godsdienstzin. Als woonplaats van de heilige wordt de Gerolfswal aangeduid (de huidige pastorie). Onuitsprekelijk was de vreugde van Gerolf, toen hij rond 750 door bisschop Helyseus van Doornik-Noyon in de abdijkerk van de Blandinusberg te Gent zou worden gevormd. Samen een familielid die het peterschap had aanvaard, reed hij te paard naar de plechtigheid. Stralend van vreugde en fierheid keerde hij met zijn peter huiswaarts. Toen zij voorbij de O.-L.-Vrouwkerk van Drongen reden stapte Gerolf van zijn paard om enkele ogenblikken in de kerk te bidden.
Wanneer de tocht werd voortgezet, werd Gerolf, die niets vermoedde, door zijn peter met het zwaard neergeslagen. Wellicht was de onschuld, die straalde op Gerolfs gezicht en het gebed in de kerk een stil en ondragelijk verwijt voor zijn zondige peter. Gerolf zijn paard holde door naar Merendree en de bloedvlekken maakten aan de ouders bekend wat er gebeurd was. Zij vonden hun zoon die stervend vroeg dat zijn lichaam naar Drongen zou worden overgebracht. Dit alles gebeurde omstreeks 750. Gerolf werd echter in Merendree begraven waar zijn graf een pelgrimsoord werd. Pas omstreeks 930 werden zijn relieken naar Drongen overgebracht. In 1030 opende zijn rijve de rij in de grote reliekenstoet van Vlaanderen. De Heilige Gerolf werd steeds te Drongen en te Merendree vereerd en is bij uitstek een jeugdpatroon. Zijn feestdag valt in het bisdom Gent op 25 september.
De eiken predikstoel.
De eikenhouten predikstoel heeft een kubusvormige kuip met afgeschuinde ribben die versierd zijn met afhangende bladeren-, bloemen- en vruchtenslingers en verder bekroond zijn door een tweevleugelig engelkopje boven een voluutvormige kleine console. Op de drie kanten bevindt zich een ovaal medaillon tussen zwierige arabesken telkens bekroond door een schelp en onderaan een viervleugelige kop van een cherubijn. Samen stellen ze de Heilige Familie voor: de Verlosser, de H. Maagd en de H. Jozef. Op de vierde kant die als deur dienst doet is een loofwerk aangebracht met het jaartal 1698. Alles is gedragen door vier bladvoluten die eindigen in de zinnebeeldige voorstelling van de evangelisten die telkens met gespreide vleugels de kuip dragen. Johannes (adelaarskop): omdat hij een hoge gedachtengang, zoals een adelaar in de vlucht, tot uitdrukking brengt. Marcus (leeuw): zijn evangelie vangt aan met de prediking van Johannes de Doper als een roepende aan de rand van de woestijn. Lucas (stierenkop): zijn evangelie vangt aan met het offer van Zacharias. Mattheus (mensengezicht): gezien zijn evangelie aanvangt met de stamlijst van Jezus. Dit alles steunt op een lichtjes gevierkante vaasvormige zuil, waarvan de buik op de vier zijden een acanthusblad vertoont. De oude originele voet is echter verdwenen. Er is een rechte trap met balusters en het klankbord wordt door twee uit zuiltjes ontspringende engelen gedragen: twee gekruiste vleugels voor het lichaam en twee steunende onder het bord.
De Communiebank.
De 18de eeuwse communiebank in Lodewijk XV stijl staat op een witgevlamde blauw-zwarte marmeren trede. Hij is driedelig en het middendeel bestaat uit twee hekjes. De omkadering is in mahoniehout evenals het blad. De bank vertoont sierlijk uitgewerkte voluten in s
meedwerk met bladkelkmotieven en bij de sluiting van de middenhekjes komen twee naar elkaar gewende adelaarskoppen voor boven een schelp. De adelaar is immers het symbool van de Verrezen Christus in de Heilige Eucharistie.
Het koorgestoelte.
Eikenhouten koorbanken, midden 17de eeuw met vier zittingen. Zowel het linker als rechter model zijn identiek van constructie en decoratieve vormgeving. De verdeling in vier is door halfzuilen in de vormgeving van het voorpaneel ook behouden. Onderaan de zittingen hebben we de “zittertjes” of misericorden.
Bronnen:
Het tijdschrift van de heemkundige kring “Het Land van Nevele” & "Doorleefd Mysterie" van Martine Pieteraerens en Livia Snauwaert, Gent 2005.